Exercitium 53: Iust. Inst.
Wilde dieren dus en vogels en vissen, dat wil zeggen alle levende wezens die worden geboren te land, ter zee en in de lucht, beginnen, meteen zodra ze door iemand gevangen zullen zijn, volgens het volkenrecht meteen van hem te zijn; wat immers tevoren van niemand is, dat wordt overgelaten aan degene die het in bezit neemt. En het maakt niet uit, of ieder > men wilde dieren en vogels op zijn eigen grondgebied vangt of op dat van een ander; natuurlijk kan wie andermans grondgebied betreedt om te jagen of vogeltjes te vangen, door de eigenaar verhinderd worden om het te betreden. Maar wat je daarvan ook mar zult hebben evangen, daarvan neemt men zolang aan dat het van jou is, totdat jouw beheer zal worden ingeperkt. Maar wanneer het zal zijn ontsnapt aan jouw beheer en zich zal hebben teruggetrokken in zijn natuurlijke vrijheid (of potentialis), dan houdt het op van jou te zijn en wordt het weer van degene die het in bezit neemt. Men verstaat eronder dat het zijn natuurlijke vrijheid herneemt, wanneer het of aan je ogen is ontvlucht, of wanneer het op zo’n manier in je zicht is, dat de achtervolging ervan moeilijk is. Hier zie je duidelijk waarom men vaak zegt dat ita… ut… weliswaar… maar… kan gaan betekenen.