Hoofdstuk 33, tekst A: De wijze en de vriendschap
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 2
De wijze is met zichzelf tevreden. Maar toch wil hij een vriend hebben, hoewel hij aan zichzelf genoeg heeft. Misschien vraag je, in hoeverre hij met zichzelf tevreden is.
Ik toon jou een voorbeeld zien: als iemand een wijze een hand afhakt of een oog uitsteekt, zal voor hem de rest voldoende zijn. Hoewel hij niet zijn verloren ledematen mist, zal hij toch liever willen dat ze niet ontbreken. Op dezelfde manier is de wijze met zichzelf tevreden, niet dat hij zonder een vriend wil zijn, maar dat hij het kan. Het verlies van een vriend verdraagt hij kalm. En toch, Lucilius, als je werkelijk wijs bent, zul je nooit zonder vriend zijn. Want als je echt wijs bent, kan je snel weer een vriend krijgen. Ik toon je nog een voorbeeld: als Phidias, de Griekse beeldhouwer, een standbeeld verliest, zal hij onmiddellijk een nieuwe maken; zo zul jij, wijze, na het verlies van een vriend, een andere vriend verwerven, wanneer je weet hoe vriendschap te maken.
Je vraagt, hoe door jou een vriend gemaakt moet worden. Hierover zegt een of andere Griekse filosoof:"bemin, opdat anderen jou beminnen"/
Waarom wil een wijze, hoewel hij met zichzelf tevreden is, toch een vriend hebben? Ik zeg het jou: opdat hij zijn vriendschap laat blijken, opdat niet een zo grote goede eigenschap ongebruikt is. Hij wil een vriend hebben, niet opdat een vriend bij hem zit, (als hij) ziek (is) of helpt, als hij gebrek lijdt. Als je echt wijs bent, verlang je een vriend, opdat jij zelf zit bij hem, (als hij) ziek (is), (en) opdat jij zelf hem helpt, als hij gebrek lijdt.