Exercitium 52: Lampert
Intussen ging de paus, omdat hem per brief door de Duitse koningen, die in Oppenheim waren samengekomen, was gevraagd om naar Augsburg te komen, weg uit Rome. Terwijl hij zich daar naartoe haastte nam hij, omdat hij onverwacht hoorde dat de koning reeds in Italië was, in een of ander bijzonder goed beveiligd fort, dat Canossa wordt genoemd, zijn intrek.
Intussen nodigde koning H gravin M uit tot een gesprek en zond haar, overladen met smeekbeden en beloften, naar de paus, terwijl hij smeekte, dat men hem van de excommunicatie zou vrijspreken en niet zomaar vertrouwen zou hebben in de Duitse koningen, die hem meer uit afgunst dan verdiend hadden beschuldigd.
De paus bood lang tegenstand, omdat hij in de koning de onstandvastigheid van een jeugdige geest vreesde. Maar tenslotte vermurwd sprak hij: Als hij werkelijk spijt heeft van zijn daad, laat hij dan zijn kroon en overige tekenen van koninklijke waardigheid tot bewijs van waar, uit zijn hard bedreven berouw, aan mijn macht overdragen. Dit leek de gezanten al te hard. En toen zij hevig aandrongen dat hij zijn oordeel zou matigen, stemde hij er uiteindelijk met moeite mee in, dat de koning zelf zou komen.
Hij kwam, zoals het was bevolen, en, daar dat fort met een drievoudige muur was omheind, bleef hij, binnen de tweede ringmuur ontvangen, staan, nadat hij buiten zijn hele gevolg had achtergelaten, zijn koninklijke sieraden had afgelegd, op blote voeten, nuchter, van de ochtend tot de avond in afwachting van het oordeel van de Romeinse opperpriester.Dit deed hij de tweede, dit deed hij de derde dag. Pas op de vierde dag, toen hij onder zijn ogen was toegelaten, na het uitspreken van vele vonnissen van deze en gene kant (over dit en dat), is hij tenslotte bevrijd van de excommunicatie, onder deze voorwaarden, dat hij op een dag en plaats, die (ook maar) de paus had aangewezen,nadat de Duitse vorsten opgeroepen waren tot een algemene vergadering, aanwezig zou zijn en zou antwoorden op de beschuldigingen die werden ingebracht, terwijl de paus zelf erbij zat en dat hij in overeenstemming met diens vonnis ofwel zijn koningschap zou behouden, als hij wat hem was voorgeworpen zou hebben weerlegd, ofwel zou verliezen, als na het bewijzen van de beschuldigingen men zou besluiten volgens de kerkelijke wetten dat hji de koninklijke eer niet waardig was.
De koning nam de voorwaarden dankbaar aan en beloofde dat hij zich aan alles zou houden.