Exercitium 36: oef. 44
1. Een mens die veel heeft, moet ook veel geven.
2. Lucius zien wij zelden; maar wanneer hij geen geld heeft, pleegt hij ons te bezoeken.
3. Omdat ik geen geld heb, kan ik deze boeken niet kopen.
4. Hoewel hij geen geld heeft, is hij toch gelukkig.
5. Aan broer is, toen hij reeds op het punt stond uit te varen, plotseling de dood van moeder bericht.
6. Toen hij dit hoorde kwam hij plotseling overeind.
7. Wanneer je van de berg afdaalt, zul je een kleine vesting zien.
8. Zonder iets te zeggen opende hij de deur.