Hoofdstuk 14, tekst 2
Philius zocht de tweeling, 'Komen jongens! Het feestmaal is begonnen!' Slaaf, hoewel hij al tamelijk oud was, had hij toch met Marcus en Lucius de reis naar Plinius' villa gemaakt. Daar, zoals thuis, bediende hij de jongens. Eindelijk kwamen de jongens de eetkamer binnen. De gasten waren al aanwezig en waren al aangaan liggen. Verscheidenen slaven en slavinnen heben het voorgerecht opgediend en de dienaar mengde het water en de wijn. 'Vandaag heeft een cliënt van mij, Afer, hulp ingeroepen', zegt Plinius. 'Bedroefd is hij het werkvertrek binnengelopen, maar hij heeft niks gezegd.' 'Wat is er?', vroeg ik. 'Wat is er gebeurd?' 'Ik ben zeer bang voor de meester.' antwoordde hij. 'Gisteren probeerde een misdadige man mij huisje te plunderen. De man was sterk, maar ik heb me sterk verzet. Met moeite heb ik overwonnen.' 'Zeer goed!' heb ik geroepen. 'Waarom ben je nog steeds bedroefd?' 'De misdadige man klaagt me nu aan wegens geweld, maar voor de rechtbank pleigen kan niet. Dus jij op de brandstapel...' 'Voor de rechtbank pleiten?' onderbrak ik. 'Graag neem ik de zaak op me.' Ís de cli:ent een vrijgelaten slaaf?' vroeg een gast. 'Jazeker, eens was de vader van Afer, een slaaf van mij. Omdat hij me gedurende vele jaren zeer trouw had gediend, heb ik besloten om hem vrij te laten. Daarom is Afer een vrijgelaten slaaf.' 'Ook ik heb onlangs een slaaf vrijgelaten,'zei een gast. 'Wij zochten mijn zoon overal, maar we vonden hem nergens. we zochten hem door het hele bos. Tenslotte hoorde slaaf Pellaeus geschreeuw en ag een meertje. Mijn zoon was in het meertje gevallen. het hoofd van de jongen stak net boven het water uit. Pellaeus tork hem ongedeerd het water uit. ik was heel dankbaar om die reden heb ik Pellaeus geld gegeven. zo kon die slaaf zich met izjn eigen geld vrijkopen.' 'omdat je zoon ongedeerd is, echter mee r omdat je zo vriendlijk bent. jij riep je slaaf tot de vrijheid.'