Hoofdstuk 11, tekst A: taaloefeningen
A.
Nom ev Serva Murus Iudex
Gen ev Servae Muri Iudicis
Dat ev Servae Muro Iudici
Acc ev Servam Murum Iudicem
Nom mv Servae Muri Iudices
Gen mv Servarum Murorum Iudicium
Datmv Servis Muris Iudicibus
Acc mv Servas Muros Iudices
B. 1 sermoni 5. puero 9. servis
2. fratri 6. ordinibus 10 capiti
3. parti 7. parentibus
4. nominibus 8. ponti
D. 1. De soldaten hadden grote moed.
2. Mijn vader heeft de naam Marcus.
3. Aan zijn broer moeten jullie geen geschenken geven.
4. De slaaf beantwoordt niet aan zijn meester.
5. De meisjes zeiden alles tegen hun ouders.
6. De jongen heeft twee zusters.
7. Geef de wapens terug aan de soldaat.
8. De burgers hebben een mooie stad.
9. Jij had veel slaven.
10. Mij bevalt de uitspraak van de rechter niet.