Exercitium 27: oef. 28
1. De arme man, die tevergeefs jouw hulp inriep, is door ons geholpen.
2. Waarom, meester, hebt u hem een mooiere beloning gegeven dan mij? Omdat zijn werk veel beter is geweest dan het jouwe.
3. het woeste paard is terstond getemd door de ruiter.
4. Het is door ons streng aan jullie verboden om naar Rome te gaan.
5. Gisteren hebben wij ons in de rivier gewassen.
6. Hij heeft al het zijne verkocht.
7. Ik heb met hem op de top van de berg gestaan en de strijd in de vlakte bekeken.
8. Wat heeft jouw tocht in de weg gestaan?
9. Een slaaf heeft de wijn gemengd en het vlees gesneden.
10. Rome, een zeer beroemde stad, de hoofdstad van het Romeinse Rijk, is door Romulus gesticht.
11. De barbaren hebben een geweldig geschreeuw laten horen en ons bang gemaakt.
12. aan zijn slechte daad is een veel ergere misdaad toegevoegd.
13. Een vreselijke aardbeving heeft in 1 dag een bloeiende stad te gronde gericht.
14. Gisteren hebben ze mij het verschuldigde geld teruggegeven.
15. De bondgenoten zijn vaker door mij gewaarschuwd, maar zij hebben mij niet geloofd; zij hebben al hun bezittingen overgeleverd aan een trouweloze overwinnaar.
16. Hem die zijn vaderland heeft verraden, kunnen wij niet meer geloven.
17. Wij hebben op een hoger gelegen plaats gestaan en van hier hebben wij alles kunnen zien.
18. Rijkdommen hebben ons niet gelukkig gemaakt.
19. Gisteren is de stad aan ons overgegeven.
20. heb jij aan hem, die zo onbetrouwbaar is, geld toevertrouwd? Geloof me, vrind, het zal je nooit worden teruggegeven.