Exercitium 21: xxx
1. Ik zal je alles vertellen, maar je zult me niet geloven.
2. Waar zal ze begraven worden? – Ze zullen haar hier begraven.
3. Jouw voorwaarden bevallen hem/haar niet.
4. Hij is een goede koning, die zich altijd druk maakt over het algemeen heil.
5. Zij zijn ware vrienden, die een gegeven belofte houden ook in tegenspoed.
6. Waarom ondervraagt niemand van jullie hem?
7. Weinigen van hen zullen komen, ofschoon allen zijn uitgenodigd.
8. Past op voor hen, vrienden. Als jullie niet voor hen zullen oppassen, zullen jullie zonder twijfel door hen bedrogen worden.
9. Ofschoon de schepen al oud zijn, zullen we ze toch kopen.
10. Wat zullen jullie hun antwoorden, als jullie ondervraagd zullen worden? Zullen jullie hen bedriegen?
11. Rijke Romenen hadden landhuizen en verlieten de stad in de zomer, wanneer het leven in Rome hun wegens de zware hitte niet aangenaam was. Pas in de maand september of oktober kwamen ze naar Rome.
12. Ik kan je zijn/haar huis niet tonen.
13. Hij zal zijn huis aan niemand ooit verkopen.
14. De consul kan het zwaard niet meer vasthouden. WaNT ZIJN RECHTERHAND IS DOOR EEN PIJL VERWOND.
15. Hij zal het woeste paard eigenhandig besturen.
16. Zij zullen voor hun (eigen) vrijheid, voor hun vrouwen, voor hun kinderen, met groot geweld vechten.
17. Hun land is arm en daarom zijn zij van plan het te verlaten.
18. Zonder hun hulp zullen wij de berg niet kunnen beklimmen.
19. Niemand van ons zal van zijn plaats wijken.
20. Mijn broer is al lang dood, maar zijn vrouw leeft nog.
21. De krijgsgevangene begroet na 9 jaar wenend van vreugde zijn vaderland.
22. De begeerte naar geld is zelfs onder vrienden vaak de oorzaak van enorme tweedracht.
23. Ofschon wij geen hoop op overwinning hebben, zullen wij toch vechten. Zonder hoop op overwinning vechten is echter moeilijk.
24. Uit angst voor de dood zal de krijgsgevangene al onze plannen aan de vijanden vertellen.
25. In hannibal bestond een geweldige haat jegens de Romeinen.
26. Uit liefde voor ons zullen zij hier blijven.
27. De inwoners durven, hoewel ze zijn uitgenodigd, noch tot een gesprek te komen, noch boden te sturen. Hun angst voor ons is immers erg groot.
28. De koning wordt dor weinigen bemind. Als hij zelfs nu zo zielige mensen zal weigeren te helpen, zal hij de haat jegens zichzelf vergroten.
29. Jullie geheugen is goed.
30. De herinnering aan jullie zal ons altijd dierbaar zijn.
31. Je haat is ons allen bekend.
32. De haat jegens jou is groot bij hen.
33. In Corinthe is ter herinnering aan hem door de burgers een tempel gebouwd.
34. Uit angst voor jullie durven zij hier niet naartoe te komen.
35. Ik ben niet onbekend met de reden voor zijn angst.