Exercitium 20: ?
1. Wij kunnen door de schijn der dingen worden bedrogen.
2. Door de komst van onze ruiterij zijn de troepen van de vijanden verjaagd.
3. Jullie hebben toch wel een ruiterij? Zonder ruiterij zullen jullie ons geen hulp kunnen brengen.
4. De bewegingen van de troepen zullen worden belemmerd door de felle kou.
5. Waarom schrijft de aanvoerder ons niets over de toestand van de dingen?
6. Vele duizenden huizen zijn door de vreselijke aardbeving verwoest.
7. Op de 9e dag na de dood van de opperbevelhebber is te Rome door de senaat een nieuwe opperbevelhebber gekozen.
8. Wij zijn door jouw verstandigheid en trouw uit de handen van de vijanden bevrijd.
9. We geven je ons erewoord; we zullen je niet bedriegen.
10. Van zonsopgang tot –ondergang is er in de straten van de stad met groot geweld gevochten.
11. Onenigheid tussen de burgers was dikwijls de oorzaak van tegenspoed voor de staat.
12. Het kamp van ons leger was op de berg, het kamp van de vijanden op de vlakte.
13. Te Corinthe was altijd een grote menigte schepen in de haven.
14. De vruchten van de akkers zijn verwoest door zware regenbuien.
15. Wij zullen de bescherming van de goden inroepen; de goden zullen ons sparen.
16. De aanvoerder van de vijanden is door een val gewond en kan niet verder verder gaan.
17 het woeste beest verwondt met zijn linker hoorn de vermetele man.
18. Vader is niet thuis, maar zal voor de middag thuis komen.
19. In het gelaat van de krijgsgevangene was grote vrees. Op. Hm.
20. Wij verwachten een vreselijke vernietiging en hebben geen hoop meer.
21. Gaat naar huis; jullie vader is al lang thuis.
22. De weg leidt van de stad naar de haven.