Hoofdstuk 27, tekst B
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 2
Terwijl de senaat overlegt, drongen enkele soldaten het huis van de keizer binnen om het te plunderen, en vonden daar door wonderlijk toeval Claudius.
Hij was, terwijl Caligula gedood was in een ander deel van het huis. Snel daarna, hevig bang gemaakt door het gerucht van de moord, vluchtte hij naar de dichtstbijzijnde balkon, en verborg zich tussen de gordijnen. Een of andere soldaat, toevallig langsrennend, zag zijn voet en wilde weten wie het was. Nadat hij uit de gordijnen was getrokken, herkende hij hem, en daarna begroette hij Claudius, die wegens angst smekend voor zijn knieën valt, als een keizer. Daarna leidde hij hem naar de andere soldaten, die niet wisten wat ze moesten doen. Door hem is hij in een draagstoel geplaatst en naar een legerkamp gebracht. Hij was zo bedroefd en bang, dat de tegemoetkomende menigte medelijden met hem had.
Allen meenden dat hij onschuldig naar de dood werd meegetrokken. Die nacht blijft Claudius in het legerkamp, het keizerschap niet verwachtend. Want de senatoren, zoals het gerucht ging, wilden de republiek herstellen.
De volgende dag, terwijl de senatoren nog aarzelden over deze zaak, eisten een menigte van burgers op het forum één leider. Zij schreeuwden steeds opnieuw om Claudius. Toen hield Claudius een redevoering voor de soldatenvergadering. Tussen de anderen zei hij dit: "Het Romeinse volk verlangt aan mij het keizerschap te geven. Als jullie het eens zijn met de mening van het volk, laat ik jullie nu toe mij als trouw zweren. Bovendien beloof ik iedere soldaat enorm veel geld, meer dan jullie in 10 jaar verdienen." Dit sprekend, is Claudius zich als eerst der keizers verzekerd van trouwe soldaten door een beloning.