Caput 2: Drie ruiters.
Categorie: Boek > Studium > Boek 2
Vader en moeder zitten dichtbij het venster van de villa. Moeder: << Marcus, waar is je vader ? Is hij in de villa ? >> Vader: << Hij is niet in de villa, maar hij wandelt met al onze kinderen in de velden en daarna wil hij naar de Maas gaan zien. Moeder: << Je vader is tot nu toe in uitstekende gezondheid ! Nooit blijft hij in een zetel ! Weinige mensen hebben een zo sterk lichaam als je vader. >> Vader: << Zo is het. Wij kunnen de natuur van het menselijk lichaam echter niet veranderen. De natuur geeft een sterk lichaam aan de enen en geeft aan de anderen een gebrekkige gezondheid. >> Moeder: << Bovendien is je vader een verstandig man en hij heeft ook niet één persoonlijke vijand: Het karakter behaagt daanrenboven aan allen. >> Vader: << Hij is een man van de grootste deugd, de soldaten van het vierde legioen loven nu nog de moed van Lucius Valerius Celerinus. >> Korte tijd nadien wandelt grootvader met de kinderen naar de Maas. Valeria kijkt naar de Maas en zegt: << Onze streek is mooi. Zie, de paarden van de villa drinken water van de stroom. >> Daarna vraagt zij aan grootvader:
<< Vanwaar ontspringt de Maas ? >> Grootvader antwoordt: << De Maas ontspringt uit het Vogesus gebergte. De stroom is lang en mooi en hij stroomt naar de grootste zee. >>
Lucius: << Zijn er vele zeeën op aarde ? >> Grootvader: << Tot nu toe kennen de mensen niet veel, maar zij vertellen dat er vele en grote zeeën zijn. >> Livia: << Grootvader, vertel ons een kort verhaal. >> Lucius: << Vertel een lang verhaal over een sterke man. >> Grootvader: Het leven van sterke mannen is dikwijls kort. Een sterke man kan immers in de oorlog sneuvelen.
En een korte oorlog is wreed, oorlogen zijn altijd wreed. Trianus, onze Keizer is een verstandig en sterke man. In alle oorlogen verdedigt hij, het Romeinse rijk, tegen machtige vijanden. Wanneer de vijanden de Romeinse steden in brand steken en wanneer zij de Romeinse burgers met grote wreedheid onderdrukken, kiest de Keizer voor de oorlog en hij vertrekt uit Rome, de hoofdstad van het machtige Romeinse rijk. In alle oorlogen overwint hij de vijanden door raad en moed. Alle burgers loven de wijze en sterke Keizer, want hij onderdrukt de wrede misdaden van de vijanden en verdedigt het welzijn van de burgers. Quintus hoort ook het verhaal van grootvader, maar na korte tijd begint hij te slapen. De jongen ligt in het gras. Als Lucius Quintus ziet slapen neemt hij gras en bedekt het hoofd van de broeder. Quintus beweegt het hoofd en grootvader en de kinderen lachen hem uit. Daarna wekt Valeria Quintus uit zijn slaap. Plots roept Livia, als zij drie ruiters op de weg naar de villa ziet naderen: << Zie, drie ruiters naderen de villa. >> Tegelijk bemerkt grootvader de ruiters: << Komt, kinderen, zegt hij, laten wij naar de villa wandelen en laten wij de gasten begroeten. >> Lucius: << Je slaapt toch zeker niet, Quintus ? Ik kom als eerste bij de villa aan. >> Lucius en Quintus beginnen tegelijk te lopen, maar de anderen wandelen naar de villa. ... Drie ruiters houden halt bij de villa en groeten de meester. Ceffax, de hond van Quintus, kijkt met dreigende ogen naar hen. De ruiters: << Gegroet, Heer. >> De Heer: << gegroet, ruiters. >> Eén van de drie ruiters (zegt): << Wij zijn koopmannen en wij willen paarden van je kopen. Uw dienaren hoeden vele paarden op het veld. Je verkoopt toch zeker wel paarden ? Wij kopen paarden voor de sterke ruiters van onze legioenen. >> De Heer antwoordt de ruiter: << Ik verkoop niet al mijn paarden. Ik wil jullie vijf paarden verkopen. >> Daarna vraagt grootvader aan de ruiters: << Vanwaar komen jullie ? >> De ruiter antwoordt dat hij uit Nijmegen komt. De Heer: << Eén paard kost duizend sestertiën. >> De ruiter: << Duizend sestertiën ! Hercule ! Je prijs is te groot. Wij gaan naar een andere Heer. >> De drie ruiters kijken naar de familie en naar de villa en vertrekken. Grootvader: << Ik vertrouw de ruiters niet, zij bevallen mij niet. Dat zijn geen koopmannen maar dieven. >> Marcus antwoordt dat vele koopmannen naar de villa komen, maar grootvader: << mijn mening, zegt hij, is niet vals. >> Quintus: << Ik vrees de dieven niet ! >>