13: Publius en Quintus overwinnen de bandieten.
Categorie: Boek > Studium > Boek 1
Twee bandieten liggen tegen de grond en slapen rustig. Quintus grijpt voorzichtig de boeien, die naast de hut in het gras liggen, en begint, niet zonder vrees, de eerste bandiet te boeien. Intussentijd beschermt Publius hem, met de grootste zorg, met het zwaard en de hond is ook naast hem: op zijn manier kan Quintus zonder enig gevaar, niet alleen de voeten van de eerste bandiet, maar ook zijn handen boeien. Daarna geeft Publius een teken met het hoofd en Quintus boeit ook de voeten van de tweede bandiet. Als hij echter zijn handen wil boeien, opent de bandiet de ogen en zegt: << Zulke droom maakt mij bang; Edax, ...>> En op dat ogenblik ziet hij niet alleen Publius en Quintus, maar ook het zwaard op de borst en hij voelt de boeien rond zijn voeten. Als Publius ziet, dat de bandiet Quintus met de handen wil grijpen, roept hij: << Pas op bandiet ! Als je de handen durft bewegen, dood ik je met je zwaard. Blijf zitten en houdt je twee handen achter de rug. >> Als de dief boven zijn hoofd de dreigende en scherpe tanden van de hond bemerkt, blijft hij zitten en voert hij met tegenzin de bevelen van Publius uit. Quintus boeit onmiddellijk zijn handen achter de rug. Quintus: << Wat ben ik gelukkig ! De bandieten kunnen op geen enkele wijze meer ontsnappen.Kijk naar de andere bandiet, die nu nog niets voelt en zonder enig vermoeden rustig slaapt. Maar...waar is het goud ? >> De jongen loopt naar de kleine hut, in welke hij niet alleen het goud, maar de ganse buit van de bandieten ontdekt. Blij komt hij uit de hut en toont hij alles aan Publius. Publius: << Ik verheug mij, Quintus, nu zijn wij rijk, maar tot nu toe is onze overwinning onzeker. De hemel is nu reeds donker en ik denk niet dat wij voor het midden van de nacht in de villa kunnen terug zijn. Het einde van deze dag is niet het einde van onze zaken. >> Quintus: << Wie van ons loopt met de hond naar huis ? Op ditzefde ogenblik verwachten onze ouders en alle kenissen ons met grote hoop en grote vrees. Ikzelf kan nauwelijks aan de vrees weerstaan. >> Publius: << Ik denk ook dat de zorgen en de vrees voor onze terugkeer, allen het meest verschrikken, maar niemand kan beter dan je hond de juiste weg in de duisternis terugvinden. Vrees liever niet, Quintus, en luister naar mijn raad. Het is noodzakelijk dat wij deze nacht hier in het bos blijven, maar het is niet erg: in het midden van de zomer zijn de nachten echter niet lang en bovendien is er in deze tijd volle maan. Als wij de hond als bode naar de villa zenden, kan die allen, bij het eerste daglicht, naar ons leiden. Als je wil, kan je in de hut slapen; ik waak de ganse nacht. >> Quintus: << Ik wil liever niet slapen, maar ik wil met je waken. Je raad is voorzichtig en ik heb een groot vertrouwen in mijn hond .Mijn hond kan in een korte tijd de villa bereiken en daarna kan mijn vader, bij het eerste daglicht, met vele dienaren, ons ter hulp komen. >> Drie vreemdelingen zitten, in het licht van de volle maan, onder een boom. Bibulus: << Wij zijn reeds twee dagen op weg. Ons leven is zwaar .Dag en nacht moeten wiij ons haasten en onze leider kan in een hut slapen. >> Audax: << De leider slaapt niet, maar hij beschermt ons fortuin met een andere bondgenoot. Het leven van alle armen is hard; als wij echter ergens paarden kunnen stelen, gaan wij in weinige dagen naar huis, niet als arme maar als rijke, met goud en verschillende rijkdommen voor ons. >> Timidus: << Vertrouw je de leider ? >> Audax: << Ik heb het grootste vertrouwen in die man. >>