8: Vijf vreemdelingen
Categorie: Boek > Studium > Boek 1
Vijf vreemdelingen stoppen op een open plaats van het bos en zitten een beetje in het gras.Het zijn Bibulus, Edax, Timidus, Audax en Caput. Het zijn geen Romeinen maar Germanen.Zij leven in het middelste gedeelte van het uitgestrekte bos, ver van de Romeinse weg en nu eens brengen zij een bezoek aan een Romeinse villa en zij stelen vele schatten van de villa, dan weer gaan ze terug naar de hunnen, weg uit het Romeinse Rijk. Edax: << Geen leven is zo mooi, dan het leven van bandieten. Werken is niet aangenaam .Ik hou van de roverij; daarom zingt met mij, vrienden.
'' Wij zijn bandieten, O, hoe mooi is het leven van bandieten, wij houden van een leven vol van gevaren, wij hebben het meeste geld, Wij zijn vrolijke en tevreden bandieten. ''
Drie mannen zingen ook, maar plots roept Caput: << Zwijgt ! De Romeinse weg is niet ver van ons verwijderd. De Romeinen kunnen ons horen. >>Audax: << Geen enkele Romein maakt mij bang. Geen Romein durft in het zeer grote bos gaan. Als ik de rijkdom van de Romeinen wil roven, vrees ik geen gevaren.De Romeinen bezitten een grote hoeveelheid goud en vele andere dingen, daarom wens ik Romeinen te doden.Als ik naar de Romeinen ga, vrees ik echter het gevaar voor mijn leven niet. Ik kan immers met mijn pijlen en mijn zwaard heel veel Romeinen doden. >> Caput: << Gij kent toch zeker wel de plaats waar het goud ligt, Audax ? Tot nu toe ligt de grote buit van de laatste diefstal in het bos. Breng ons naar de plaats van het goud. >> Audax: << Ik ken de plaats zeker. De buit ligt niet ver weg van de Romeinse weg in een diepe kuil. Aan de overkant van de Romeinse weg, niet ver van de rivier, ligt de tempel van Mercurius.Ons geld is veilig; niemand zoekt immers een grote hoeveelheid goud in een diepe kuil.Komt mee, vrienden. Wij kunnen onmiddellijk onze buit verdelen. >> Audax brengt de anderen met zich, mee naar de kuil, maar zodra hij bij de kuil aankomt, ziet hij vele sporen op de grond en eerst als de anderen ook de sporen zien, kan Audax zich niet meer bewegen, maar daarna, als hij bij het goud aankomt, is de vreugde van de vreemdelingen groot en de vijf vreemdelingen zingen: << Wij zijn bandieten... >>Caput: << Ha, eindelijk hebben wij het goud. Mercurius beschermt ons.Neemt het goud, vrienden, en komt, wij gaan naar het midden van het bos; niemand kan ons hier aantreffen. >> ...... De volgende dag gaat Marcus Valerius met de kinderen en vier dienaren naar het bos. De twee jongens lopen voor de anderen. Op de weg wachten ze op de anderen en reeds roepen zij in de verte: << komt met ons; wij brengen jullie naar het goud. Marcus roept: << Wacht op ons, Lucius en Quintus ! Gaat met ons in het bos ! >>