7: De mening van Valeria
Categorie: Boek > Studium > Boek 1
Wanneer de drie kinderen de gouden munten zien, kunnen ze voor het eerst geen woord zeggen en ook niet bewegen.Daarna staat Lucius als eerste naast Quintus in de gracht. Quintus: << Haha ! Wanneer Lucius het goud ziet, is hij niet meer kwaad. Wil je de geldstukken niet tellen ? Valeria, kom ! Livia, kom ! Komen jullie bij mij. Vreest niet meer ! Het bos is veilig. In het bos liggen de goudstukken nog altijd op de grond.O, wat is het bos mooi. Ik hou van het bos. Ga zitten, Lucius, en tel onze rijdom. Ga zitten, Liviia en Valeria ! >> Wanneer Livia de overvloed goud ziet, gaat zij naast de kuil zitten en zegt: << O, de kuil ligt vol munten ! Hoe mooi zijn de goudstukken ! Heeft vader ook goudstukken in de villa, Valeria ? >> Valeria antwoordt echter niet, maar zij kijkt naar de kuil en is bang. Daarna zegt ze: << Zwijg, Quintus ! Het bos is niet veilig. Het geld maakt mij bang. Hier in de kuil ligt misschien meer geld, dan onze vader bezit. Het geld is niet van ons.Ik wil andermans geld niet nemen. Waarom ligt hier in het bos een zo grote hoeveelheid goud ? Het is misschien de buit van een diefstal.Een eerlijke man bewaart zijn geld niet in het bos.>> Quintus antwoordt: << Je woorden zijn waar. Daarentegen is geld van de ene lenen, het geld van de andere ontdekken. >> Intussentijd telt Lucius de goudstukken: Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, elf, twaalf, dertien, veertien, vijftie, zestien, zeventien, achtien, negentien, twintig...honderd goudstukken.Neemt de goudstukken, Livia en Valeria. Het goud is van ons. Wij nemen toch zeker wel al het goud, Valeria ? >> Livia: << Gij zijt zo hebberig als gierig, Lucius ! Valeria: << Ik blijf bij mijn mening. Het is niet toegelaten het geld van een ander te nemen. >> Quintus: << Je zegt de waarheid, Valeria. Je mening is juist en ook eerlijk. >> Lucius: << Ik ben niet gierig. Diefstal is noch juist, noch eerlijk. Het is toegelaten de buit van een diefstal te nemen. >> Valeria: << Luistert goed, Lucius, Quintus en Livia: laten we nu naar onze villa lopen, want vader en moeder verwachten ons al lang. Wij kunnen veel vertellen en morgen misschien terugkomen. >> Lucius zwijgt, maar als de anderen niet meer naar het goud kijken, neent hij twee goudstukken en loopt daarna achter de anderen naar de Romeinse villa. ....... Intussentijd lopen vijf barbaren door het grote bos. De eerste: <<Ik ben moe ! Blijven staan, vrienden ! Waar is ons goud, Audax ? >> Audax: << Ons goud ligt dichtbij de Romeinse weg in een diepe kuil. >>