Hoofdstuk 26, tekst A - taaloefening
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 2
A.
1. op welke weg?
in quibus itineribus
2. op welke manier?
quibus modis
3. bij wie?
apud quos
4. elke begrafenis
quaeque funera
5. wegens welke listen?
ob quem dolum
6. met iemand
cum quibusquam
7. door welke landen?
per quam terram
8. boven welke daken?
supra quod tectum
9. in welke haven?
in quibus portibus
10. over welke bergen?
trans quem montem
B.
1. wat willen jullie?
2. wie zie jij op het forum?
3. welk kledingstuk wil je kopen?
4. iedereen weet dat jij droevig bent.
5. hij ontkende dat hij aan niemand plannen veraden had.
6. wiens begrafenis was toch zo mooi?
7. door wie is Caesar gedood?
8. ik wil niet dat iemand mij daar ziet.
9. welke vrouw is ze?
10. aan wie beval jij dit?
11. nauwelijks iemand wilde hem helpen.
12. hij ontkent dat hij zijn enige slaaf vrijheid heeft beloofd.
C.
1. aan wie heb ijij zoveel geld gegeven?
2. wij konden de stad niet ingaan omdat de poorten al gesloten waren.
3. wiens moed is zo groot?
4. wat willen jullie? zeg het mij.
5. welke misdaden zijn door die vreselijke Catilina gepleegd?
6. door wiens dood was Agrippina bedroefd?
7. van welke jongeman wordt door de Romeinen het meest gehouden?
8. aan wie ontbraken de tranen toen men hoorde dat Germanicus dood was?
9. geef ieder zijn eigen ding.
10. Agrippina kwam aan, toen de treurende menigte de muren en daken vulde.
11. wie heeft meer geld dan de keizer?
12. welke slaven zijn in groot gevaar gebracht?
13. hij smeekte elke goden, opdat ze Germanicus voor hem redden.
14. wie heeft jouw gezicht verwond met zijn zwaard?