Aeneis Boek I (r.419-437)
En zij beklommen reeds een heuvel, die over een zeer grote uitgestrektheid uitstak boven de stad, en hij keer neer van bovenaf over de burchten, die ertegenover lagen. Aeneas bewonderde de hoge gebouwen, een hutten, bewondert de poorten en de bedrijvigheid en het plaveisel van de straten. De Tyriërs waren enthousiast druk bezig: een deel bouwde muren, en bouwde de burcht en rolde met de handen rotsen naar boven, een ander deel kiest een plaats uit voor het huis en perkt die af met een greppel; ze brengen rechten en ambtenaren en een onschendbare senaat tot stand. Hier groeven sommigen een haven uit, daar plaatsen anderen diepe fundamenten voor het theater, en zij houwen reusachtige zuilen uit de rotsen uit, als hoge versierselen voor het toekomstige toneel. Zoals het werk de bijen, verspreid over het bloeiende land onder de zon, in de nieuwe zomer bezighoudt, wanneer het volwassen volk de kinderen naar buiten brengt, of wanneer zij vloeibare honing vaststampen en hun voorraadkamers doen zwellen met zoete nectar, of zij ladingen aannemen van hen die komen, of zij, nadat het leger gebouwd is, het lui gebroed der darren weghouden van de korven; is het werk in volle gang, en ruikt de honing naar de geur van tijm. O gelukzaligen, van wie reeds stadsmuren oprijzen! zegt Aeneas, en hij kijkt op naar de gevels in de stad