Aeneis VI, 635-755
Categorie: Boek > Examenboeken > 2011: Vergilius
Aeneas betreedt de ingang en besprenkelt
zijn lichaam met fris water en hij maakt de tak
vast op de tegenoverliggende drempel/deurpost.
Nadat deze dingen zijn volbracht en het aanbieden
van het geschenk voor de godin is uitgevoerd,
kwamen zij op de vreugdevolle plekken/plekken
van vreugde en de liefelijke groene plekken van
gezegende wouden en de gelukkige woonplaatsen.
640 Hier bekleedt/bedekt een ether de velden
vrijgeviger en met stralend licht/Hier bedekt een
ether, vrijgeviger en van stralend licht, de velden
en zij kennen hun (eigen) zon, hun (eigen) sterren.
Een deel oefent de ledematen in met gras begroeide
worstelplaatsen, zij spannen zich in in
spel/al spelend en zij worstelen in het bruingele
zand. Een deel stampt de reidans en zingt liederen.
645 Maar ook de Thracische priester met zijn
lang gewaad speelt bij het ritme de zeven gescheiden
noten en nu eens tokkelt hij dezelfde snaren
met zijn vingers, dan weer met het ivoren plectrum.
Hier is het oude geslacht van Teucer, het
edelste nageslacht, de grootmoedige helden,
geboren in betere jaren/tijden, 650 zowel Ilus als
Assaracus en Dardanus, de stichter van Troje.
b. Aeneas aanschouwt de schimmen in het
Elysiun (651-665)
651 Hij bewondert de wapens op een afstand en
de lege wagens van de mannen; de lansen staan in
de grond gestoken en overal grazen de losgemaakte
paarden in het veld. De charme/vreugde
die er was van/in de wagens en wapens voor hen
tijdens hun leven, de zorg die er was om glanzende
655 paarden te voeden, dezelfde volgen hen nu ze
begraven zijn in de aarde. Hij ziet, kijk, anderen
rechts en links in het gras eten en een vrolijke
hymne in koor zingen in het lekker geurende
woud met laurierbomen, vanwaar opwaarts in al
zijn kracht de rivier (van) Eridanus door het bos
stroomt. 660 Hier is een groep die wonden hebben
opgelopen al vechtend voor/wegens het vaderland,
en die eerzame/kuise priesters waren, zolang
hun leven voortduurde, en die vrome dichters
waren en dingen zeiden waardig aan Phoebus, of
die door het uitvinden van vormen van kennis het
leven verbeterden en die maakten dat sommigen
hen herinnerden door hun bewezen diensten: 665
voor al dezen worden de slapen/de slapen van al
dezen worden omkranst met een sneeuwwitte
hoofdband.
c. Sibylle vraagt waar Anchises zich ophoudt
(666-678)
666 Tot hen, nadat ze zich rondom haar hadden
verdrongen, sprak de Sibylle als volgt, vóór allen
tot Musaeus (want een zeer grote menigte houdt
hem in het midden en kijkt omhoog naar hem
die met zijn hoge schouders boven hen uitsteekt):
‘Zegt, gelukkige zielen en jij, beste/voortreffelijke
ziener, 670 welk gebied, welke plaats heeft
Anchises? Om hem zijn wij gekomen en zijn wij
de grote stromen van de Erebus overgestoken’. En
de held antwoordde haar met weinige woorden
als volgt: ‘Voor niemand is het huis/de woonplaats
vast; wij wonen in schaduwrijke heilige bossen en
we bewonen de glooiende hellingen van de oevers
en de weiden fris door de beken. 675 Maar jullie,
38
als de wil in jullie hart jullie zo aanzet, ga dan
over deze heuvel, en ik zal jullie direct op een
gemakkelijk pad brengen’. Hij sprak (zo), en hij
ging voor en laat de stralende velden van bovenaf
zien; vervolgens verlaten zij de hoogste top/het
hoogste deel van de top.
d. Anchises ziet Aeneas aankomen (679-686)
679 Vader Anchises bekeek aandachtig al overpeinzend
de zielen die diep binnen in een groen
dal waren ingesloten en op het punt stonden naar
het licht van de bovenwereld te gaan en hij liep
juist het gehele aantal van de zijnen na en zijn
dierbare nakomelingen en hun lotgevallen en
wisselvalligheden (van het leven) en hun levenswijze
en daden. En zodra hij Aeneas tegemoet zag
komen over de weide, 685 strekte hij opgewekt
zijn beide handen uit, en tranen stroomden uit
zijn ogen en een woord ontsnapte aan zijn mond.
e. De eerste woorden tussen vader en zoon
(687-702)
687 ‘Ben je eindelijk gekomen en heeft jouw liefde,
verwacht door je vader, de moeilijke reis overwonnen?
Wordt mij vergund jouw gezicht te
zien, zoon, en je bekende woorden te horen en te
spreken? 690 Stellig berekende ik in mijn geest en
geloofde ik dat het zo zou gebeuren, de dagen
tellend, en niet heeft mijn zorg mij bedrogen.
Over welke landen en over hoegrote zeeën gereisd
ontvang ik jou! Door hoevele gevaren heen en
weer geslingerd, zoon! Hoezeer was ik bang dat
het Libische rijk jou enige schade toebracht!’
695 En dan zei hij: ‘Jouw, jouw droeve beeltenis,
vader, vaker verschijnend, heeft mij ertoe gebracht
te gaan naar deze verblijfplaats; de vloot
ligt voor anker in de Tyrrheense zee. Sta toe elkaar
de rechterhand te geven, sta toe, vader, en onttrek
je niet aan onze omarming.’ Zo sprekend maakte
hij tegelijkertijd zijn gezicht nat met een vloed
van tranen. 700 Driemaal probeerde hij toen zijn
armen te slaan om zijn hals; driemaal ontsnapte
de schim, tevergeefs vastgegrepen, aan de handen,
gelijk aan de snelle/gewichtsloze wind en zeer
gelijkend op een gevleugelde droom.
f. Aeneas verbaast zich over de schimmen
(703-712)
703 En dan ziet Aeneas in een afgelegen dal een afgezonderd
woud en ruisend struikgewas van een
bos 705 en de rivier de Lethe die aan de rustige
verblijfplaatsen voorbijstroomt. Rondom deze
vlogen talloze volkeren en menigtes; zoals wanneer
bijen in weiden in een heldere zomer op
bloemen met vele kleuren gaan zitten en zich
rondom de witte lelies verspreiden, het hele veld
weerklinkt van hun gezoem. 710 Aeneas huivert
bij de plotseling aanblik en vraagt naar de oorzaak,
onwetend wat die rivier verderop is en welke
mannen de oevers met zo grote troep hebben
gevuld.
g. Anchises geeft een verklaring (713-723)
713 Toen zei vader Anchises: ‘De zielen, aan wie
door het lot een tweede lichaam is voorbestemd,
drinken bij het water van de rivier de Lethe
715 het zorgen verdrijvende water en de langdurige
vergetelheid. Ik verlang stellig al lange tijd
deze (zielen) aan jou te vermelden en ze openlijk
te laten zien, dit nageslacht van de mijnen op te
sommen, opdat jij je des te meer met mij verheugt
over Italië, nu het is gevonden (door jou).’
‘O vader, moet er dan gemeend/geloofd worden
dat sommige zielen van hier naar de bovenwereld
opstijgen 720 en weer naar de trage lichamen
terugkeren? Welk zo verschrikkelijk verlangen
naar licht hebben de ongelukkige (zielen)?’ ‘Ik zal
het je zeker zeggen en ik zal je, zoon, niet in spanning
houden’, antwoort Anchises en hij openbaart
in volgorde elk afzonderlijk (punt).
39
h. Het levensprincipe van de wereld en van alles
wat leeft (724-738)
724 Om te beginnen worden de hemel en de landen
en de watervlakten 725 en de schitterende bol
van de maan en de Titaanse ster/sterren door de
(levens)adem van binnen gevoed (in passief omgezet)
en de geest, binnengedrongen door de delen
heen, zet de hele massa in beweging en mengt
zich met het grote geheel/lichaam. Vandaar zijn/
ontstaan het geslacht van de mensen en van de
landdieren en de levens van de vogels en de wonderlijke
schepsels die de zee onder de glanzende
zeespiegel meevoert. 730 Zij hebben een vurige
kracht en de zaden hebben een hemelse oorsprong,
voorzover niet de schadelijke lichamen
(hen) afremmen en de aardse ledematen en de
sterfelijke lichaamsdelen (hen) verzwakken. Als
gevolg daarvan zijn zij bang, en hebben zij verlangens,
zijn zij verdrietig en zijn ze blij, en niet
zien zij, opgesloten in de duisternis en de donkere
kerker, de hemel. 735 Ja zelfs wanneer op de laatste
dag het leven hen heeft verlaten, verdwijnen
niet evenwel elke kwaal voor de ongelukkige (zielen)
en niet geheel en al de lichamelijke smetten,
en het is noodzakelijk dat vele kwalen, lange tijd
(met hen) verbonden, op wonderbaarlijke wijzen
er diep mee vergroeien.i. De ziel na de dood (739-755)
739 ‘Dus worden zij door straffen geteisterd en zij
ondergaan straf(fen) voor het oude kwaad: sommige
(zielen) worden uitgestrekt opgehangen
voor/in de ijle winden, voor andere wordt de misdaad
waarmee zij besmet zijn in de diepte van een
enorme draaikolk weggespoeld of door vuur uitgebrand:
wij ervaren ieder van ons onze eigen behandeling
als schim/onze eigen straf/onze eigen
schimmen. Vervolgens worden wij door het weidse
Elysium gestuurd, en weinigen van ons blijven in
de vrolijke/opgewekte velden, 745 totdat de lange
tijd, nadat de kringloop van de tijd voltooid is, de
smet die (met hen) is verbonden, heeft weggenomen
en in zuivere staat de etherische geest en
het vuur van de enkelvoudige (hemelse) adem
heeft achtergelaten. Al deze (zielen), zodra zij gedurende
duizend jaar het rad hebben rondgedraaid,
roept de godheid op naar de rivier de
Lethe in een zeer grote stoet, 750 je moet weten
om zonder herinnering het hemelgewelf weer te
bekijken en om te beginnen te willen terugkeren
naar de lichamen.’ Anchises had gesproken en
zijn zoon en tegelijk de Sibylle trekt hij naar het
midden van de samenkomst(en) en de gonzende
menigte, en hij bestijgt een heuvel om vandaar
allen in een lange rij 755 die hij vóór zich heeft, te
kunnen monsteren en de gezichten herkennen
van degenen die (voorbij) kwamen.