Aeneis VI, 535-581
535
Tijdens deze afwisseling van gesprekken had Aurora op haar rozerode vierspan reeds het midden van de hemelas gepasseerd op haar tocht langs de hemel; en misschien zouden zij alle tijd die gegeven was met zoiets doorbrengen, maar zijn metgezellin de Sibylle waarschuwde en sprak hem kort toe: " De nacht valt in, Aeneas; wij verspillen uren door te wenen.
540
Dit is de plek, waar de weg zich in twee richtingen splitst: de rechter die tot aan de voet van de grote Dis voert, hierlangs is de route voor ons naar het Elysium; maar de linkerweg legt misdadigers straffen op en stuurt hen naar de goddeloze ."
Daarop zei Deiphobus: " Wees niet boos, grote priesteres;
545
ik zal weggaan , het aantal volmaken en mij begeven in de duisternis. Ga, sieraad van ons, ga; geniet een beter lot. " Zoveel (slechts) heeft hij gesproken en draaide zich onder zijn woorden om. Aeneas kijkt plotseling om en aan de voet van de rots links ziet hij brede gebouwen omgeven door een drievoudige muur,
550
die een snel stromende rivier met gloeiende vlammen omgeeft: Tartarus' Phlegeton, en deze rolt weerklinkende rotsen voort. Tegenover hen heb je een geweldige rots en zuilen van massief staal, zo dat geen mensenkracht, zelfs niet de hemelbewoners met oorlog die vernietigen kunnen; een ijzeren toren reikt tot aan de hemel
555
en Tisiphone, zittend met haar bebloede mantel opgeschort, bewaakt zonder te slapen de hal dag en nacht.