Aeneis VI, 440-476
En niet ver van hier worden de Velden der Smarten getoond, naar elke kant verspreid; zo noemen zij die bij naam. Hier verbergen afgescheiden bospaden en bedekt een mirtenbos rondom hen die een harde liefde verteert met een wreed wegkwijnen; liefdeszorgen verlaten hen niet in de dood zelf. Op deze plaatsen ziet hij Phaedra en Procris, en de bedroefde Eriphyle die de wonen toegebracht door haar wrede zoon toont, en Euadne en Pasiphaë, met hen gaat als metgezel Laodamia, en eens een jongeman, nu weer een vrouw, Caeneus en door het lot terugveranderd in haar oude gestalte. En tussen hen zwierf de Phoenicische Dido met haar nog verse wond rond in het grote bos; en de Trojaanse held, zodra hij naast haar stond en haar onduidelijk herkende in de duisternis, zoals iemand bij het begin van de maand de maan of door de wolken heen ziet opkomen of meent het gezien te hebben, vergoot tranen en sprak tot haar in tedere liefde: "Ongelukkige Dido, was het bericht dus waar dat tot mij was gekomen, dat jij gestorven was en met het zwaard de dood had gezocht? Ach, was ik voor jou de oorzaak van je dood? Ik zweer bij de sterren, bij de goden en als er een of andere trouw is onder in het diepste van de aarde, ik ben onvrijwillig, koningin, van jouw kust weggegaan. Maar de bevelen van de goden, die mij nu dwingen door deze duisternis te gaan, door plaatsen ruig door verwaarlozing en door de duistere nacht, hebben mij met hun bevelen voortgedreven; en niet heb ik kunnen geloven dat ik door mijn vertrek dit zo grote verdriet jou toebracht. Blijf staan en onttrek je niet aan onze blik. Wie ontvlucht je? Door het lost is dit het laatste woord dat ik tot jou zeg." Met dergelijke woorden probeerde Aeneas de van woede brandende en grimmig kijkende Dido te kalmeren en probeerde tranen op te wekken. Zij hield, afgewend haar ogen strak gericht op de grond en niet méér wordt zij door het begonnen gesprek wat betreft haar gezicht bewogen dan als er een harde staan of een Marpesische rots zou staan. Eindelijk rende ze weg en vluchtte vijandig terug naar het schaduwrijke woud, waar haar voormalig echtgenoot Sychaeus gehoor geeft aan haar verdriet en haar liefde beantwoordt. En niet minder kijkt Aeneas, geschokt door het onbillijke lot, lang met tranen na en heeft medelijden maar haar, terwijl ze gaat.