Aeneis VI, 268-425
Naar de ingang van de onderwereld.
Zij gingen donker onder de eenzame nacht door de duisternis en door de lege verblijfplaatsen van Dis en door het ijle rijk:
270 zoals bij onzekere maan onder zwak licht een tocht is in de bossen, wanneer Jupiter de hemel in duisternis heeft verborgen en de zwarte nacht aan de dingen hun kleur heeft ontnomen. Precies voor het voorportaal en wel in het eerste gedeelte van de toegang van Orcus hebben de Rouw en de wrekende Wroeging hun legersteden opgeslagen (geplaatst),
275 en wonen de bleke Ziektes en de sombere Ouderdom, en de Angst en de tot kwaad aanzettende Honger en de afzichtelijke Armoede, gestalten vreselijk om te zien, en de Dood en het Zwoegen; dan de broer van de Dood, de Slaap en de verderfelijke Lusten van de geest, en op de tegenoverliggende drempel de doodbrengende Oorlog,
280 en de ijzeren vertrekken van de Wraakgodinnen en de razende Tweedracht haar slangenhaar omwonden met bloedige linten. In het midden spreidt een schaduwrijke olm zijn takken en zeer oude armen uit, enorm groot, [een olm] die, naar men gewoonlijk zegt, de valse Dromen als woonplaats hebben en zij zitten vast onder alle bladeren.
285 En bovendien zijn er veel gedrochten van allerlei wilde dieren, de Centauren zijn gestald bij de deur en de tweevormige Scylla’s en de honderdarmige Briareus en het monster van Lerna huiveringwekkend sissend, en de met vlammen bewapende Chimaera, de Gorgonen en Harpijen en de gestalte van de drielijvige schim.
290 Dan grijpt Aeneas, door plotselinge paniek angstig, zijn zwaard (ijzer) en houdt de getrokken snede voor aan degenen die [naar hem toe] komen, en als zijn wijze metgezellin niet zou waarschuwen dat [er] ijle wezens (levens) zonder lichaam rondfladderen onder het holle beeld van een gestalte, [dan] zou hij er (waarschijnlijk) op afstormen en tevergeefs de schimmen met zijn ijzer uiteenslaan.
------------------------------------------
De veerman Charon.
295 Veel monsters ook uit menggestalten hokken daar bij de poort: Centauren en de dubbelgestalte van Scylla, en de honderdarmige Briareus, en het monster van Lerna huiveringwekkend sissend, en de Chimaera, met vlammen gewapend, Gorgonen, Harpijen en die schim met drie lijven.
300 Hier greep Aeneas, bevreesd door een ploselinge schrik, naar zijn zwaard, en hield de drom het getrokken lemmet voor, en, als niet zijn wijze geleidster hem ingeprent had, dat slechts loze gedaantes zonder lichaam rondfladderden, schimmen in lege vormen, hij was op hen afgerend en had vergeefs de schimmen met het zwaard getroffen.
305 Vandaar loopt de weg die leidt naar het Acheron-water van de Tartarus. Hevig borrelt er een modderige kolking op uit een diepe afgrond en klotst en braakt al zijn drab uit in de Cocytus. De veerman Charon, afschrikwekkend door zijn vreselijke vervuiling bewaakt het water van deze rivier; zijn kin wordt omwoekerd door
310 een verwilderde, grijsharige baard, vuur brandt in zijn ogen, vanaf zijn schouders hangt een smoezelige cape in een knoop. zelf duwt hij zijn bootje vooruit met een boom, bedient ook de zeilen, en voert de doden in zijn roestige schuitje de stroom op, hij is hoog bejaard maar bij een god is ook ouderdom vers en groen.
315 Hierheen stuwt de hele menigte op die krioelt langs de oever, moeders en mannen, en van het leven verscheiden overschotten van moedige helden, jongens en jonge meisjes, jongemannen, gecremeerd voor de ogen van hun ouders: zoveel bladeren als in bossen door de eerste herfstkou neerdwarrelen
320 of zoveel vogels op het land samendringen vanaf de hoge zee zodra het koude jaargetijde hen over de zee jaagt en warme streken laat opzoeken. Zo stonden ze te bidden als eersten hen over te zetten, en strekten hun armen uit in verlangen naar de andere oever.
325 Maar de norse schipper nam nu eens dezen op, dan weer die, maar anderen hield hij ver verwijderd van de zandige oever. Aeneas, verbaasd en geraakt door dit gedrang, vroeg: 'Zeg mij, vrouw, wat betekent deze drang naar de rivier? Wat jagen de zielen toch na? Naar welk verschil verlaten dezen de oever,
330 maar strijken die anderen met riemen over het loodkleurige water? Tot hem sprak zo in enkele woorden de hoogbejaarde priesteres: 'Zoon van Anchises, onbetwist nazaat van goden, je ziet hier het diepe water van de Cocytus en de poel van de Styx, waarbij zelfs de goden zich hoeden valselijk te zweren.
335 Heel deze meute die je hier ziet is hulpeloos want onbegraven; hij daar is Charon en dezen, die hij overzet, zijn begraven. Maar hen daar mag hij niet vervoeren tussen de afschrikwekkende oevers over het hol klinkende water voordat hun botten rusten in graven. Honderd jaren moeten zij dolen en langs deze oever rondfladderen;
340 dan pas is 't hen gegund het gewenste water terug te zien. Aeneas bleef staan en hield zijn schreden in, dacht langdurig hierover na en betreurde dit onbillijke lot in zijn hart. Hij zag daar de trieste, dode-eer missende Leucaspis en Orontes, leider van de Lycische vloot,
345 die, tegelijk de windrijke zee opgevaren vanaf Troje vergaan waren door storm die schip en bemanning liet verdrinken.
------------------------------------------
De ontmoeting met Palinurus.
Daar liep ook Palinurus, zijn stuurman, die pas nog op de vaart vanaf Lybië, bij het wachtlopen, af was gevallen van de achterplecht en midden in de golven wegzonk.
340 Zodra hij deze, treurend, herkende in het diepe duister, sprak hij hem direct toe: 'Wie van de goden, Palinurus, ontroofde jou ons en liet je verdrinken midden op zee? Kom, zeg het me. Want mij misleidde Apollo, nog nooit eerder op leugens betrapt, met dit enkele antwoord:
345 waarin hij voorspelde dat jij, op zee ongedeerd, het Ausonische land zou bereiken. Is dit nu staan voor je woord?' Hij echter: 'Noch heeft het orakel van Phoebus je misleidt, leider, zoon van Anchises, noch heeft een god mij in zee laten verdrinken. Want het roer, plotseling met veel kracht naar achter gedraaid,
350 waaraan ik me vastklemde als wachter en zo koers hield, sleurde ik hals over kop met mij mee. Ik zweer bij de woelige baren dat geen enkele vrees om mijzelf mij zozeer aangreep als om jou, dat je schip, beroofd van het roer en zijn stuurman, zou vergaan in zo hoog oprijzende golven.
355 Drie ijskoude nachten sleepte storm me rond over zee en kwelde me onstuimig in het water; met moeite kon ik de vierde dag Italië zien, opgetild in de kam van een golf. Beetje voor beetje zwom ik naar land; reeds dacht ik veilig te zijn maar een wreed volk viel op mij aan toen ik, zwaar van natte kleren
360 met kromgetrokken handen gretig een greep deed naar de steile top van een klip, met hun zwaard, in onnozelheid buit verwachtend. Nu heeft de zee me nog in zijn greep, en langs de kust wentelen me de winden. Daarom smeek ik je bij het aangename licht van de hemel en de bovenlucht bij je vader, de hoop van de opgroeiende Julus
365 red me, onoverwonnene, uit deze ellende: werp aarde op mij, want dat kunt ge, en zoek de Velinische haven weer op; ofwel, als daar een mogelijkheid voor is, als je goddelijke moeder die toonde want niet, zo geloof ik, durf je zonder hulp der goden de geweldige wateren en de Stygische stroom over te varen
370 reik mij dan de hand en neem mij mee over het water, zodat ik eindelijk rust vinden kan in een dood in vredige oorden. Dat zei hij, toen de priesteres hem als volgt onderbrak: 'Hoe kom je, Palinurus, aan zo'n verwenst verlangen? Wil je onbegraven de wateren en strenge rivier van de
375 Eumeniden aanschouwen, zonder toestemming de overkant bezoeken? Houd op te hopen dat door je gesoebat de beschikkingen van de goden zich wijzigen, maar blijf mijn woorden indachtig tot troost in moeilijke omstandigheden: De burenbevolking, weid verspreid over de steden, zal, gedreven door hemelse voortekens, jouw gebeente verzorgen,
380 een grafheuvel opwerpen en de offergaven brengen, eeuwig zal die plaats de naam Palinurus dragen.' Door deze woorden worden zijn zorgen even verdreven, en de smart uit zijn droeve hart: verheugd over de benaming van het land.
------------------------------------------
De confrontatie met Charon.
Verder gaan ze op weg en komen nu bij de rivier.
385 Zodra de schipper hen vanaf de Styx in het oog krijgt terwijl ze door het stille woud gaan en koers zetten naar de oever, spreekt hij hen direct aan, ja snauwt hen luid toe: 'Wie je ook bent, die gewapend afkomt op onze rivier, zeg op, wat je hier doen komt, van daaraf, zonder verder te lopen.
390 Dit is het rijk van de schimmen, van slaap en nachtelijke verdoving; zondig is het levende lijven te vervoeren in de Stygische overzet. Het heeft me waarlijk niet plezierd Alceus' kleinzoon op zijn tocht op dit water te begeleiden, noch Theseus, noch Pirithous, ook al stamden zij af van goden en waren zij in kracht onoverwinlijk.
395 De eerste wilde de bewaker van de Tartarus in de boeien slaan, van de woning van de koning zelf, en hij sleepte hem sidderend mee; de laatsten waren eropuit de koningin uit de slaapkamer van Dis te ontvoeren'. Hiertegenin sprak kort de Amphrysische zieneres: 'Niets van dit soort listen is hier in het spel maak daar je niet druk om
400 en deze wapens staan niet op scherp; voor mijn part mag eeuwig die grote bewaker in zijn grot de schimmen toeblaffen, en Proserpina in eer en deugd het huis van haar oom onderhouden. De Trojaan hier, Aeneas, markant door zijn ouderliefde en dapperheid, is op weg naar beneden naar zijn vader bij de schimmen van de Erebus.
405 Maar als geen enkel voorbeeld van zo groot karakter jou kan vermurwen, dan zal je toch zeker deze tak herkennen' (ze toonde de tak die verborgen zat onder haar kleed): toen zakte de toorn in zijn driftig gemoed. Zij zweeg verder. Hij echter, in vervoering voor de respectabele gave, de twijg van het lot, na zo lange tijd weer gezien
410 wendde de donkere steven en kwam naar de oever. Weg joeg hij de andere zielen, die op de lange banken zaten, en ontruimde de boorden; direct nam hij op in zijn bootje de reusachtige Aeneas. Onder diens gewicht zuchtte het fijngebouwde scheepje, en door zijn reten schepte hij veel water.
415 Eindelijk zette hij heelhuids over aan land de profetes en de man en zette ze af in vormeloze leem en grauw riet.
------------------------------------------
Cerberus.
De reusachtige Cerberus blaft door dit gebied met zijn geluid uit drie kelen, en ligt als geweldig obstakel aan de grotingang. Hem werpt de zieneres, als ze ziet hoe zijn slangenkam overeind komt,
420 een slaapverwekkende koek toe, vergeven van honing en betoverende vruchten. Hij valt daar hongerig op aan, zijn drie kelen opensperrend, en strekt zijn geweldige lijf languit op de grond en beslaat zo de hele grot met zijn omvang. Aeneas gaat de grot in, nu de bewaker is uitgeschakeld,
425 en verwijdert zich snel van de oever van het onverbiddellijke water.