Hoofdstuk 25, tekst A
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 2
Nadat Octavianus de naam (van) Augustus had gekregen, is in dezelfde nacht een groot teken van de goden gegeven. Want de Tiber overstroomt/overstroomde alle lage delen van de stad zo, dat ze bevaarbaar waren.
Toen de rivier Rome overstroomde, zeiden de waarzeggers dat de goden besloten hadden dat keizer Augustus werd vergroot/verhoogd (in macht) en de hoogste macht in Rome had. Daarna begonnen de senatoren te wedijveren om Augustus te vleien. Toen de senatoren in onderdanigheid wedijverden, overtrof een zekere volkstribuun, Apudius genaamd, de overigen. Want in de senaat wijdde hij, volgens de gewoonte van de Spanjaarden, zijn leven aan de keizer en hij overtuigde de anderen om hetzelfde te doen. Want de Spanjaarden hebben de gewoonte hun leven aan hun aanvoerder te wijden. Als de aanvoerder van hen in een gevecht gedood is, doden zij zichzelf ook.
Apudius rende, toen Augustus zich verzette, naar buiten uit het senaatsgebouw naar het Forum. Daar dwong hij de menigte haar leven aan keizer Augustus te wijden. Terwijl hij daarna door alle straten en alle stegen rende, beval hij de mensen overal hetzelfde te doen. Vanaf dat moment hadden de Romeinen de gewoonte, als ze de keizer toespraken, te zeggen '"Wij wijden ons aan U".
Maar dit was voor deze vleier niet genoeg. Door hoop op weldaden maakte hij Augustus openlijk tot zijn erfgenaam in gelijke mate als zijn zoon. In die hoop is hij niet teleurgesteld: zijn bezittingen, die gering waren, zijn erg vermeerderd. Op zo'n manier stortten/vervielen in Rome voor het eerst senatoren en ridders zich in/tot onderdanig gedrag.