Tekst 2.16: De smoes van soldaat Poppedius
In het kamp is de tijd van de dagmarsen aan gebroken. Maar soldaat Poppedius hield helemaal niet van militaire marsen. Daarom ging hij naar zijn commandant en zei hem: "Commandant, ik wil naar mijn vrouw gaan en twee dagen bij haar blijven, want ze leidt aan een ernstige ziekte en verlangt me te zien. Geef me, a.u.b., drie dagen verlof." Maar de commandant antwoordde: "Soldaat Poppedius, 'ik wil' en 'ik wil niet' en 'we willen' en 'we willen niet' horen niet thuis in ons legerkamp. Goede soldaten willen wat hun leiders willen en willen niet wat hun leiders niet willen. Bovendien, naar het me voorkomt, wil je de lasten van het soldatenleven ontvluchten. Want het is altijd op het moment van de dagmarsen dat je vrouw ziek is en verlangt je te zien. Ik geloof je niet. Daarom wil ik je geen verlof geven." Maar Poppedius zei daarop: "Mijn vrouw mag toch wel ziek zijn op het moment van de dagmarsen?" Daarop de commandant: "Natuurlijk mag ze dat. Maar, zoals ik vernomen heb van je honderdman, is het niet je vrouw die nu verlangt je te zien. Want ze is kerngezond, maar je wil geen inspanningen leveren en je vindt die ziekten uit. Je moet me dus in het vervolg geen leugens meer vertellen!" Toen zei Poppedius woedend: "Wat is die vervloekte honderdman toch een gemene leugenaar! Mijn vrouw kan niet kerngezond zijn, want ik heb helemaal geen vrouw!"