Hoofdstuk 6, tekst 2: Plinius blijft braaf studeren
Opnieuw een verzoek van Tacitus
Gaius Plinius groet zijn (vriend) Tacitus. Je zegt dat jij, daartoe gebracht door de brief die ik je, toen je dat vroeg/op jouw verzoek over de dood van mijn oom heb geschreven, verlangt te vernemen niet alleen welke angsten ik, die te Misenum was achtergelaten/-gebleven, (immers dat had ik, toen ik begon, afgebroken), had doorstaan, maar ook welke lotgevallen. Hoewel mijn geest huivert (het) zich te herinneren, zal ik beginnen.
Plinius blijft braaf studeren
Toen mijn oom was vertrokken heb ik zelf de overige tijd besteed aan de studie/studeren (daarom immers was ik thuis gebleven); vervolgens (volgde er) een bad, maaltijd, een onrustige en korte slaap. Gedurende vele dagen was er een beving van de aarde/aardbeving voorafgegaan, minder beangstigend, omdat (die) in Campanië gewoon is; maar in die nacht werd zij zo krachtiger, dat men niet geloofde dat alles bewogen werd, maar omver geworpen werd. Mijn moeder stormde/brak mijn slaapkamer binnen; wasa aan het opstaan om haar op mijn beurt te wekken, als ze zou rusten/slapen. We gingen zitten op het terras van het huis, dat de zee scheidde van het huis, met een bescheiden ruimte. Ik aarzel of ik mijn gedrag/het standvastigheid of domheid moet noemen (ik bracht immers mijn 18e jaar door/was 17 jaar oud): ik vraag een boek aan Titus Livius, en ik lees als het ware in rust/zogenaamd rustig, en maak zelfs, zoals ik was begonnen, een uitreksel. Kijk een vriend van mijn oom, die onlangs uit Spanje naar hem was gekomen, gaat, zodra hij mij en mijn moeder ziet zitten, mij echter zelfs (ziet) lezen, tekeer tegen háár geduld, mÃjn onbezorgdheid. Ik was geenszins slapper/niet meer aandachtig gericht op het boek.
Op de vlucht
Toen echter zei diezelfde vriend uit Spanje feller en dringender: Als jóúw broer, jóúw oom leeft, wil hij dat jullie behouden zijn; als hij omgekomen is, heeft hij gewild dat jullie overlevend zijn/overleven. Wat/waarom aarzelen jullie dus om weg te gaan? Wij antwoordden dat wij het niet zover zouden laten komen dat wij, onzeker over zijn redding over de onze zouden overleggen. Niet langer aarzelend rukte hij zich weg/snelt hij weg en verwijdert zich in volle vaart uit het gevaar. Niet veel later daalde die wolk naar de aarde/grond, bedekte de zeeën; hij had Capri al omgeven en verborgen, had wat van Misenum naar voren uitsteekt (al) weggenomen (aan het zicht).
Mijn moeder wil niet meer verder
Toen smeekte mijn moeder (mij), spoorde (me) aan, beval dat ik op elke mogelijke manier zou vluchten; (dat ik) als jongeman immers (dat) kon, dat zij, zwaar/uitgeput door jaren en lichaam goed zou sterven, als zij (maar) niet de oorzaak van mij dood (geweest) zou zijn. Ik (zei) daarentegen dat ik niet behouden zou zijn tenzij samen met haar; vervolgens dwing ik haar, haar hand stevig vastpakkend/vastgepakt hebbend, er een pas aan toe te voegen/de pas te versnellen. Ze gehoorzaamt met moeite en ze beschuldigt zichzelf, dat ze me vertraagt. Reeds (is er) as, tot nu toe echter zeldzaam. Ik kijk om: een dichte nevel bedreigde de aarde/landen, die ons, zich als een bergstroom uitstortend over de aarde volgde. Laten we afbuigen, zeg ik, zolang als we (nog kunnen) zien, opdat we niet op straat omver gegooid/gelopen door een menigte van (ons) vergezellenden/van mensen die met ons meelopen in de duisternis worden vertrapt.
Paniek in de duisternis
Nauwelijks waren we gaan zittten, en (het was) nacht, niet zoals een maanloze (nacht) of bewolkte, maar zoals op gesloten plaatsen, wanneer het licht is gedoofd. Je had het gehuil van vrouwen kunnen horen, van baby's het gekrijs, geschreeuw van mannen; sommigen zochten hun ouders, anderen hun kinderen, anderen hun echtgenoten met hun stem[men], herkenden (hen) aan hun stem[men]. Dezen beklaagden hun eigen lot, die dat van de hunnen/hun familieleden; er waren er, die uit angst voor de dood smeekten om de dood; velen hieven hun handen naar de goden, meerderen verklaarden dat er nergens meer enige goden waren en dat deze nacht de eeuwige en laatste (nacht was) voor de wereld.
Terug naar Misenum
Teruggekeerd naar Misenum, brachten wij, nadat onze lichamen zo goed mogelijk waren verzorgd, een gespannen en aarzelende nacht in hoop en vrees door. De angst was sterker; want de beving van de aarde duurde voort, en ook bespotten de meeste hysterische personen/de meesten hysterisch met angstaanjagende voorspellingen zowel hun eigen als andermans rampen. Wij hadden echter zelfs toen niet, hoewel we het gevaar ervaren hadden én het afwachtten, het plan om weg te gaan, totdat er een bericht kwam van mijn oom.
Afsluiting
Deze dingen, geschiedschrijving helemaal niet waardig, zul je lezen, terwijl je nog niet weet of je ze zult beschrijven, en je moet jezelf, jij die er namelijk om hebt gevraagd, verwijten maken, als ze zelfs geen brief waard zullen schijnen. Gegroet.