Ode III.10: Serenade
Als je, Lyce, getrouwd met een woeste man, zou drinken uit de ver weg gelegen Tanaïs, dan zou je het toch erg vonden om mij uitgestrekt liggend voor je ruwe deur bloot te stellen aan de inheemse Noordenwinden. Hoor je, met welk gekraak de deur, met welk het tussen je mooie daken gezaaide woud te keer gaat door de winden en hoe Jupiter bij onbewolkte hemel de neergelegde sneeuw tot ijs maakt? Leg, de niet bij Venus gekliefde trots weg, opdat niet het touw achteruit gaat, omdat het wiel doorrent: je Tyrrheense ouder heeft jou niet gebaard als een Penelope moeilijk voor vrijers. Hoewel geschenken niet en smeekbeden niet en de paarsbleke kleur van je minnaars niet en je door een minnares uit Piëria gewonde man jou niet overhalen, moet jij je smekelingen sparen, en niet zachter dan een onbuigzame eik en niet milder dan Afrikaanse slagen qua hart. Niet altijd zal deze kant van de drempel geduldig zijn of zal deze kant van de drempel regenwater verdragend zijn.