3. De kleurrijke Catilina
En Caelius sloot zich aan bij Catilina, toen hij al enkele jaren op het marktplein was. En velen deden hetzelfde van elke rang en elke leeftijd. Want hij vertoonde, zoals ik meen dat jullie je herinneren, niet zeer veel duidelijke tekens van de grootste deugden maar nog niet geheel ontwikkelde [tekens].
Hij ging om met vele slechte mensen en hij veinsde [= doen alsof] evenwel dat hij gehecht was aan de beste mannen. Vele verlokkingen naar hebzucht waren bij hem [aanwezig]; ook waren er bepaalde prikkels naar inzet en inspanning. De ondeugden naar hartstocht brandden bij hem: ook zijn voorliefde voor het leven als soldaat was sterk.
Ik meen dat er nooit zo’n wonderlijk wezen [Catilina] op de wereld is geweest zo samengesteld uit tegengestelden en uiteenlopende en onder elkaar strijdende natuurlijke voorliefdes en begeerten.
Wie was geliefder bij tamelijk beroemde mannen, wie was meer verbonden met slechtere mannen? Wie was eens een burger van betere partijen, wie was een afschuwelijkere vijand voor deze staat? Wie was smeriger in lust, wie was volhardender bij inspanningen? Wie was hebzuchtiger in roofzucht, wie was verkwistender bij vrijgevigheid? [Catilina]
Maar, rechters, bij deze man waren deze bewonderenswaardige dingen aanwezig. Hij won velen voor zich met zijn vriendschap, hij deelde schikkelijkheid, hij deelde met iedereen wat hij had, hij hielp bij tijden van nood van al zijn vrienden, met geld, met invloed, met lichaamsinspanning, zelfs met misdaad, als het nodig was, en met roekeloosheid, hij veranderde telkens zijn aard en hij regeerde naar de situatie en hij draaide naar alle kanten en hij was flexibel, hij ging met strenge [mannen] streng om [ernstig], met vrolijke innemend, met oude mannen ernstig, met de jeugd vriendelijk, met misdadigers roekeloos, met wellustigen uitgelaten.