Pro Caelio 1-23
Heren rechters,
Gesteld dat er hier toevallig iemand aanwezig zou zijn die niet bekend is met onze wetten, rechtspraak en levenswijze, dan zou hij zich verbaasd afvragen wat de gruwelijkheid van een geding als dit wel kan zijn dat op feestdagen en tijdens volksspelen terwijl alle rechtspraak met reces is, deze zitting gehouden wordt. Hij zou er niet aan twijfelen, of de beklaagde wordt van zo’n [enorme] misdaad beschuldigd dat de rechtsstaat niet overeind kan blijven als er geen aandacht aan wordt besteed.
En in het verlengde daarvan: als hij dan hoort dat er een wet is die gelast dat er een wettelijk onderzoek wordt ingesteld naar opstandige en misdadige burgers die de senaat gewapend bezet houden, die geweld gebruiken tegen [de leden van ] de magistratuur, en die elke dag de staat [zelf] ondermijnen, dan zou hij niet die wet afkeuren. Hij zou te weten proberen te komen wat voor aanklacht ten grondslag ligt aan dit proces.
Als hij zou horen dat er hier geen onderzoek wordt ingesteld naar een misdaad, roekeloze daad of geweldpleging, maar dat er een jonge man van respectabel talent, toewijding en aanzien voor het gerecht gedaagd wordt door de zoon van iemand die zelf voor de tweede keer wordt gedaagd, [een jonge man] die onder vuur ligt van hoerenstreken, dan zal hij het plichtsgevoel van Atratinus hier niet op de korrel nemen, [dan zal hij] van mening zijn dat vrouwelijke wellust beteugeld moet worden, en vinden dat er op vrije dagen nogal wat van u gevraagd wordt, heren, dat u zelf geen vrij heeft als iedereen dat wel heeft.
En inderdaad: als u goed heeft willen opletten en een juiste voorstelling heeft willen hebben van deze hele zaak, dan heeft u dus vastgesteld, heren rechters, dat iemand die kon kiezen, niet voor deze aanklacht naar het Forum zou zijn afgereisd, en dat hij niet zou kunnen hopen wanneer hij was afgereisd, dat ze [deze aanklacht] niet onderbouwd zou worden door iemands ondraaglijke wellust en veel te bittere haat. Maar ik vergeef [het] Atratinus. Hij is een buitengewoon innemende, voortreffelijke jonge heer, een vriend van mij. Hij heeft het excuus van ouderliefde dan wel noodzaak dan wel leeftijd. Als hij een aanklacht wilde indienen, dan schrijf ik dat toe aan het respect voor zijn vader, als hij het op bevel [onder druk] heeft gedaan, aan die noodzaak, en als hij er het een of ander van verwachtte, aan zijn jeugdige leeftijd. Wat de anderen betreft, hen moet er niet alleen niets worden vergeven, tegen hen moet er zelfs fel van leer worden getrokken.