Hoofdstuk 5, tekst 4: Diana en Actaeon
Diana en actaeon
Terwijl de Titanische daar werd begoten met het gebruikelijke water, zie daar de kleinzoon van Cadmus kwam aan in het onbekende woud, nadat een deel van zijn inspanning was uitgesteld, terwijl hij met onzekere passen aankwam op een heilige plaats; zo brachten hem de lotgevallen. Zodra hij de grot, die droop van de bronnen, had betreden, sloegen de Nimfen, naakt als ze waren, hard op hun borst, nadat de man gezien was en zij vulden het hele bos met plotseling opkomende jammer kreten en terwijl ze haar omringde bedekten zij Diana met hun eigen lichamen. Toch was de godin groter dan hen en ze stak tot aan haar hals boven allen uit.
Diana’s straf
Die kleur, die gewoon is bij de wolken, die aangeraakt zijn door de stralen van de zon daar tegenover of de kleur van de purperen Aurora, die kleur was op het gezicht van Diana, nadat zij gezien was, zonder kleding, die, hoewel zij omringt is door een massa van haar vriendinnen, ging zij toch opzij staan en wende haar gezicht af, en hoewel zij haar pijlen beschikbaar wilde hebben, vergoot zij toch het water dat zij wel had en bespatte het gezicht van de man. Terwijl zij zijn haar met het water besprenkelde, sprak zij de wrekende woorden, die zijn toekomstige ondergang zouden aankondigen:
"Nu is het jou geoorloofd, dat je vertelt dat ik door jou gezien ben, nadat ik mijn kleding heb uitgedaan, als je dat zult kunnen vertellen.” En zonder nog meer te dreigen , gaf ze aan het besprenkelde hoofd de hoorns van een lang levend hert. Ze gaf lengte aan zijn nek en zij maakte de boven kant van de oren spits en ze veranderde zijn handen in voeten en zijn armen in lange poten en zijn bedekte zijn lichaam met een vel vol vlekken. Ook doodsangst werd toegevoegd.
Op de vlucht
De Autonoëïsche held vluchtte en hij verwonderde zich erover dat hij zo snel was in zijn eigen geren. Zodra hij echter zijn gezicht en zijn hoorns zag in het water, stond hij op het punt te zeggen:’’Wee mij, arme ik’’: geen stem volgde (hij kon niet praten), hij begon te kermen , dat was een stem en de tranen stroomden over de wangen die niet van hem waren, slechts zijn vroegere verstand was gebleven. Wat moet hij doen? Moest hij soms zijn huis opzoeken of moest hij zich in de bossen verbergen? Schaamte belemmerde het één,
angst het andere. Terwijl hij aarzelde zagen de honden hem.
Opgejaagd
Hij vluchtte, langs die plekken waarlangs hij hen dikwijls had gevolgd, ach, hij vluchtte zelf voor zijn bediendes. Het lustte hem te roepen: “Ik ben Actaeon, herken jullie meester!”. Woorden ontbraken aan de geest. De lucht weerklonk van geblaf. Zwarthaar bracht de eerste wonden in de rug toe, Wildvanger bracht de eerst volgende wonden toe, Bergenzoon beet zich vast in zijn schouderblad. (Ze waren later vertrokken, maar langs de afkorting van de berg werd de weg eerder afgelegd.) Terwijl zij hun meester vasthielden, kwam de overige meute bijeen en zijn tanden in het lichaam, reeds ontbrak de ruimte voor de wonden. Hij kermde, hij had een geluid, hoewel het niet van een mens was, dat een hert niet kon maken en hij vulde de bekende bergruggen met zijn droevige jammerklachten en met voorover gebogen knieën , bewoog hij smekend en lijkend op iemand die vraagt, zijn
zwijgend gewei alsof het zijn armen waren, in het rond.
Het einde van Acteaon
Maar zijn vrienden hitsten zonder het te weten met hun gebruikelijke aansporingen de hele snelle kudde op en zij zochten met hun ogen Acteaon en alsof hij er niet was, riepen ze om het hardst Acteaon. Bij zijn naam draaide hij zijn hoofd om en zij klaagden erover dat hij afwezig was en dat hij niet genoot van de aanblik van de aangeboden buit, traag als hij is.
Hij zou weliswaar willen dat hij aanwezig was, maar hij was aanwezig en hij zou de woeste daden van zijn honden willen zien, niet ook voelen. Ze stonden alle kanten om hem heen en nadat ze hun bekken hadden verzonken in het lichaam, verscheurden zij hun meester, die verborgen was in de gedaante van een niet echt hert en pas nadat het leven beëindigd was door meerdere wonden, wordt er gezegd dat de woede van de pijlenkoker dragende Diana verzadigd was.