Hoofdstuk 5, tekst 2: Daedalus en Icarus
Daedalus wil weg van Kreta
Daedalus, intussen Kreta en de lange ballingschap hatend en aangeraakt door liefde voor zijn geboorteplaats, was opgesloten door de zee.
[185] “Ook al verspert hij het land en het water, maar de hemel staat (toch) zeker open; daarlangs zullen wij gaan! Ook al bezit hij alles, de lucht bezit Minos niet.”
Daedalus maakt vleugels
(Zo) sprak hij en hij zendt zijn geest ui naar onbekende kunsten
en hij vernieuwt (vernieuwde) de natuur. Want hij plaatst veren op een rij,
[190] vanaf de kleinste veer begonnen, terwijl een kortere een langere volgde,
zodat je zou denken dat ze op een heuvel gegroeid waren: zo ontstaat ooit
een Panfluit langzamerhand uit ongelijke rietstengels.
Dan zet hij ze in het midden vast met draad, met was van onderen
en de zo verbonden veren boog hij met een kleine kromming,
[195] opdat hij echte vogels nadeed. De jongen Icarus stond erbij
en, niet wetend dat hij zijn eigen gevaren aanraakte,
pakte hij met stralend gelaat, nu eens de veren, die een ronddwarrelend briesje bewogen had,
dan weer maakte hij met zijn duim de goudgele was zacht en belemmerde hij met zijn spel
[200] het bewonderenswaardig werk van zijn vader. Nadat de laatste hand aan de onderneming was gelegd, bracht de maker zelf zijn eigen lichaam in evenwicht tussen de beide vleugels en hing in de bewogen lucht.
Daedalus is bezorgd
Hij onderricht ook zijn zoon en zegt: “Icarus, ik waarschuw je, dat je langs het midden van de baan rent (vliegt), opdat niet, als je lager zult gaan,
[205] een golf je veren zwaar maakt, als (je) hoger (zult gaan), het vuur ze verschroeit.
Vlieg tussen elk van beide en ik beveel je niet te kijken naar Bootes
of Helice en het getrokken zwaard van Orion:
Pluk de weg onder mijn leiding.” Tegelijkertijd overhandigt hij (hem)
de voorschriften om te vliegen en maakt hij de vreemde vleugels vast aan zijn schouders.
[210] Onder het werk en de waarschuwingen zijn de wangen van de oude man nat geworden
en begonnen de handen van de vader te trillen. Hij gaf aan zijn zoon kussen
die niet nog eens herhaald zouden worden en zich opheffend op zijn vleugels
vliegt hij voorop en hij is bezorgd voor zijn metgezel, zoals een vogel die vanaf het hoge nest haar tere kroost naar buiten heeft geleid de lucht in,
[215] en hij spoort hem aan te volgen en leert hem verderfelijke kunsten en hij beweegt zelf zijn iegen vleugels en kijkt om naar (die) van zijn zoon.
Icarus is overmoedig
Hen zag iemand, terwijl hij vissen ving met trillend riet/hengel, of een herder steunen op zijn stok, of een ploeger op zijn ploegstaart (steunend), en hij stond stomverbaasd
[220] en geloofde dat zij die/omdat ze de hemel konden plukken goden waren. En reeds was het aan Juno gewijde Samos aan de linkerkant – Delos en Paros waren al achtergelaten -, rechts was Lebinthos en Calymne, rijk aan honing,
toen de jongen plezier begon te krijgen in overmoedig vliegen
en zijn leider verliet en, getrokken door verlangen naar de hemel,
[225] zijn tocht hoger voerde: de nabijheid van de verzengende zon
maakte de geurige was, de verbinding van de veren, zacht.
De was was gesmolten: hij slaat met naakte armen
en zijn roeituig missend, vangt hij geen enkele lucht op
en zijn mond, die de naam van zijn vader roept,
[230] wordt opgevangen door het blauwe water, dat zijn naam ontleende aan hem.
Verdriet en vreugde
Maar de ongelukkige vader, die al geen vader meer was, zei: “Icarus”,
“Icarus”zei hij, “waar ben je? In welke streek moet ik je zoeken?”
“Icarus” zei hij steeds maar weer: hij zag de veren op de golven
en vervloekte zijn kunsten en hij borg het lichaam in een graf,
[235] en het land werd genoemd naar de naam van de begravene.
Hem, die/terwijl hij het lichaam van zijn ongelukkige zoon in een graf borg,
zag een luid snaterende patrijs vanuit een modderige greppel
en hij klapte met zijn vleugels en hij getuigde van zijn vreugde met zijn gezang:
toen een unieke vogel en niet eerder gezien in vorige jaren
[240] en onlangs een vogel geworden, als lange aanklacht voor jou, Daedalus.