De Oratore 59-60
Een goede redenaar zal zijn stem variƫren en veranderen. Hij zal elke toonhoogte nastreven door nu eens nadruk te zetten en zich dan weer in te houden. Diezelfde zal zijn beweging zo organiseren dat het niet ongepast is. In zijn houding moet hij fier en rechtop staan. Het naar voorkomen mag maar niet te vaak en niet te ver; er mag geen verwijfde buiging in de nek zijn, noch levendigheid/speelsheid in de vingers, noch mag hij zijn vingers op het ritme tokkelen; hij moet zichzelf matigen met heel zijn romp en met een mannelijke buiging van de zijden/flanken/lenden en met een uitgestrekte arm in de strijdrede/op spannende momenten, maar je moet ze bij je houden op rustige momenten. Het gezicht echter, dat het meeste kan na de stem, u gezicht moet zowel waardigheid als geestigheid uitstralen.