Exercitium 11: A+B
Oefening 11a
1.Ik help mijn broer dikwijls, omdat mijn broer mij ook vaak helpt.
2.Mijn vader durf ik niets te vertellen.
3.Het spel bevalt mijn moeder helemaal niet.
4.De namen van jouw broers ken ik niet.
5.Mijn vrouw durft niet zonder mij naar Athene te varen.
6.Mijn vier zusters wonen reeds lange tijd in Gallia.
7.De jongen wordt niet vaak door zijn vader geprezen.
8.Het meisje wordt dikwijls door haar vader gestrafd.
9.Zij helpen hun broer nooit.
10.Waarom sla je mijn slaaf, vriend?
11.Waarom vernietigen jouw soldaten de huizen en akkers van de inwoners?
12.Jouw zusters ken ik goed.
13.Wij roepen jouw hulp altijd tevergeefs in. Waarom help je ons nooit?
14.Jouw liederen bevallen mij helemaal niet.
15.Zij durven het kamp niet op te breken, want ze worden van alle kanten door vijanden omringd.
16.Mijn zoon is al acht jaar oud, mijn dochter vijf.
17.De lichamen worden door de dorpsbewoners niet begraven, maar verbrand.
18.Zes schepen varen vanuit Corinthe uit.
19.Ik heb niet alleen twee zonen, maar ook drie dochters.
20.Je naam veranderen is niet geoorloofd.
21.De jongen van negen jaar draagt een last.
22 Wanneer de herders met hun schapen in de bergen dwalen, hebben ze altijd wapens bij zich, want in de bergen wonen rovers.
23.Zij proberen reeds gedurende tien jaar de stad te veroveren, maar vergeefs.
24.Voor het gevecht verzorgen de soldaten hun lichamen goed.
25.Daar worden drie gebouwen gebouwd.
26.Na vijf jaar worden eindelijk de verdragen gesloten.
Oefening 11b
1.Patrem meum saepe iuvat.
2.Matrem tuam numquam video.
3.Nomina sororum tuae ignoro.
4.Cur patri tuo nihil narras.
5.Lucia a fratre suo saepe iuvatur.
6.Fratres mei me saepe iuvant.
7.Sororem tuam ignoro.
8.Ubi domus fratris tui est?
9.Lucia matrem tuam iuvat.
10.Opus tuum non nobis placet.
11.Nomen meum nescit.
12.Corpora sua non curant.
13.Ubi arma tua sunt?
14.Quare consilium meum tibi non placet?
15.Post decem annos pater filium suum videt.