De Cycloop prijst zichzelf aan Met. 3.838-55
Steek eindelijk eens je mooie hoofd boven de blauwe zee uit, kom nu, Galatea,
840 en kijk niet neer op mijn (onze) cadeaus! Ik ken me[zelf] beslist en ik zag mij onlangs in de spiegeling (het beeld) van het heldere water, en mijn schoonheid beviel me toen ik die zag. Kijk hoe groot ik ben! Niet is Juppiter in de hemel (want jullie vertellen vaak dat er een of andere Juppiter heerser is) groter dan
845 dit lichaam; mijn haar hangt in een enorme (zeer grote) hoeveelheid over mijn woest uitziende gezicht en overschaduwt mijn schouders zoals een bos. En het feit dat mijn lichaam zeer dichtbezet met hard borstelig haar een ruig aanzien heeft, moet je niet lelijk vinden; een boom zonder loof is lelijk, een paard [is] lelijk, tenzij manen zijn goudgele nek bedekken. Een verenkleed bedekt de
850 vogels, voor de schapen is hun eigen wol tot sieraad: bij mannen past goed een baard en ruig borstelig haar op hun lichaam. Eén oog heb ik midden op mijn voorhoofd, maar zo groot als een enorm rond schild. En dan? Ziet de grote Zon niet al deze dingen vanuit de hemel? Toch heeft de Zon [maar] één enkele ronding [van een oog]. Voeg daaraan toe dat mijn vader in jullie zee heerser is; hem geef ik jou als schoonvader.