De Cycloop verliefd op Galatea Met. 13.749-88
Hierop antwoordde de Nereïde met deze woorden de dochter van Crates:
750 ‘Faunus en de nimf Symaethis hadden een zoon Acis, weliswaar een grote lieveling van zijn eigen vader en moeder, toch een [nog] grotere van mij; want hij had mij met hem (zichzelf) alleen verbonden. Mooi en met zijn zestien jaren (nadat voor de tweede keer acht jaar waren volgemaakt) had hij zijn jeugdige
755 wangen gemarkeerd met aarzelend donshaar. Hem wilde ik eindeloos, [maar] mij de Cycloop; als je zou vragen of de haat jegens de Cycloop of de liefde voor Acis in mij sterker was, zou ik het niet kunnen zeggen: ze waren beide gelijk. Ach, hoe groot is de macht van uw heerschappij, zegenrijke Venus! Natuurlijk
760 voelt die wilde en zelfs voor de bossen (zelf) huiveringwekkende [man](en) die door geen gast straffeloos bezocht is en die de grote Olympus met goden en al veracht, wat liefde is en gegrepen door een krachtig verlangen wordt hij verteerd, niet meer denkend aan (vergetend) zijn vee en grot. En nu eens besteed je aandacht aan je uiterlijk, en dan weer aan het in de smaak vallen,
765 [weer] een andere keer, Polyphemus, kam je je stugge haar met een hark, dan weer vind je het leuk je ruige baard met een snoeimes te snoeien en om naar je woeste gelaatstrekken te kijken in het water en [deze] een aardiger uitdrukking te geven; moordlust en woestheid en reusachtige dorst naar bloed zijn afwezig
770 (rusten), en veilig komen en gaan de schepen (weg). Telemus, ondertussen beland bij de Etna op Sicilië, Telemus de zoon van Eurymus, die geen enkel voorteken had bedrogen, ging naar de verschrikkelijke Polyphemus en zei:
“Het oog dat jij als enige midden op je voorhoofd hebt, zal Ulixes jou ontroven.” Hij lachte en: “O domste van de zieners, jij vergist je,” zei hij; “Een ander heeft
775 het al geroofd.” Zo wijst hij hem die tevergeefs waarschuwt voor ware dingen af en of stappend met een geweldige pas drukt hij zwaar op de kust of hij keert vermoeid terug diep in zijn duistere grot. Er steekt een wigvormige heuvel uit in zee met een lange punt; de golven van de zee omstromen beide zijden.
780 Hier klom de wilde Cycloop omhoog en ging in het midden zitten; zijn wol dragend vee volgde terwijl niemand hen leidde. Nadat zijn pijnboom die hij als staf gebruikte (die het gebruik van een staf gaf) door hem voor zijn voeten was geplaatst, [een pijnboom] geschikt voor het dragen van een ra, en de herdersfluit, samengevoegd met honderd rietstengels, [door hem] genomen
785 was, hoorden de bergen allemaal zijn herdersgefluit, hoorden alle golven van de zee het. Ik, verborgen in een kloof en rustend in de schoot van mijn Acis, heb van verre met mijn oren de volgende woorden in mij opgenomen en wat ik heb gehoord, onthouden (in mijn geest).