Alle hulpboek antwoorden
3 Uitwerking vragen en opdrachten
Prooemium Met. 1.1-4 (pag. 16)*
1 veranderingen in de natuur / de wereld en in zijn eigen werk (van lyriek naar epos)
2 perpetuum
3 De dichter verzoekt om steun/inspiratie bij zijn werk.
4 De dichter wijst erop dat de goden zijn dichtkunst veranderd hebben (vs. 2 nam vos mutastis et illa): het is dus redelijk dat ze hem ook helpen bij zijn nieuwe taak.
5 a de wrok van Achilles
b Aeneas’ opdracht een nieuw vaderland te vinden en de ontberingen die hij daarbij moet doorstaan
c De dichter verzoekt de Muze het verhaal te vertellen.
d De dichter vraagt de Muze hem informatie te geven.
e Homerus vraagt de Muze hem het verhaal te vertellen, terwijl Vergilius en Ovidius zelf het initiatief houden en de goden om steun vragen.
f Vergilius en Ovidius leven zo’n zeven à acht eeuwen na Homerus. In die tijd is er, zeker in kringen van intellectuelen, veel veranderd in het beeld dat de mensen van de goden en van zichzelf hadden. Het idee van een dichter als een soort spreekbuis van de Muze paste daarin niet meer.
5 Io, speelbal van goddelijke lust en jaloezie
Inachus treurt Met. 1.583-7 (pag. 17)
1 Inachus wordt beschreven als een antropomorfe god: hij heeft verdriet om zijn verdwenen dochter. Maar ook als rivier: door zijn tranen stijgt het water van de rivier.
Jupiter weet er meer van Met. 1.588-600 (pag. 19)
2 Degene die deze woorden uitspreekt, is in dit geval Jupiter zelf, waardoor de woorden het karakter krijgen van een verleidingspoging.
3 a om koelte en schaduw te zoeken
b Hij wil in de stilte van het bos de liefde met haar bedrijven.
4 medio … orbe
5 Jupiter heeft zichzelf zojuist bekend gemaakt; zijn reputatie op amoureus gebied maakt dat Io direct op de vlucht slaat.
6 a De snelheid wordt onderstreept door de hoofdwerkwoorden (occuluit, tenuit, rapuit) direct bij elkaar in één versregel te plaatsen.
b Het vers bestaat uit louter dactyli, zonder één spondee.
c Jupiters gedrag is zeer egoïstisch: hij verkracht Io direct in plaats van haar subtiel te verleiden.
7 a 591 et nemorum monstraverat umbras
597 Fugiebat enim
b Het gaat in beide gevallen om overbodige mededelingen: informatie die de lezer zelf automatisch invult.
8 die van 588-600
Juno vertrouwt het niet Met. 1.601-9 (pag. 20)
9 Jupiter heeft als hemelgod de macht om op klaarlichte dag plotseling wolken en nevels te laten verschijnen. Bovendien heeft hij in het verleden zijn echtgenote al dikwijls bedrogen.
10 het hyperbaton deprensi … mariti, waarbij deze woorden resp. aan het begin en het eind van de versregel zijn geplaatst
… en plaatst haar echtgenoot voor een netelig dilemma Met. 1.610-21 (pag. 22)
11 het hyperbaton nitentem … iuvencam, waarbij beide woorden aan het eind van de versregel zijn geplaatst; de plaatsing van Coniugis en Inachidos aan het begin van het vers
12 quamquam invita
13 de koe niet aan Juno geven
14 a Hiermee wordt onderstreept dat het niet zomaar iemand is van wie hij het verzoek niet zou inwilligen en dat daar dus wel een heel belangrijke reden voor zou moeten zijn.
b leve (munus)
Juno stelt een bewaker aan: Argus Met. 1.622-38 (pag. 23)
15 indigno
16 infelix
Hoe moet Io het aan haar vader vertellen? Met. 1.639-50 (pag. 24)
17 De dichter keert terug naar het punt waar we in 587 gebleven waren: Inachus.
18 Io zal wel eerder gemerkt hebben dat ze haar menselijke gedaante verloren had; in 636 lazen we dat ze geen armen had om uit te strekken en in 638 hoe ze haar eigen geloei hoorde.
19 a Naiades ignorant, ignorat et Inachus en patrem sequitur sequiturque sorores
b de herhaling ignorant, ignorat
Inachus is diep bedroefd Met. 1.651-67 (pag. 26)
20 In 587 vreesde Inachus iets dat erger was dan de dood. Wat nu gebeurd is, is inderdaad erger.
21 Het tempus van parabam is imperfectum: Inachus beschrijft zijn inspanningen als een proces waarmee hij tot dan toe bezig was. Het perfectum fuit beschrijft een afgesloten situatie / heeft resultatieve betekenis: de hoop is vervlogen.
22 door het hyperbaton aeternum … aevum en door de vele spondeeën
Jupiter kan het niet langer aanzien Met. 1.668-88 (pag. 30)
23 Ovidius gebruikt hier een zeldzaam patronymicum, gebaseerd op een weinig bekende mythe en hij duidt Mercurius aan door middel van zijn afstamming.
Met het adjectief lucida verwijst hij naar het feit dat de moeder van Mercurius een ster werd.
24 naar virga
25 Doordat het geluid zo onbekend is, wordt Argus erdoor getroffen en raakt hij geïnteresseerd. Bovendien wijst de dichter hiermee vooruit naar het verhaal over Syrinx waarin wordt uitgelegd hoe de rietfluit (kort tevoren) ontstaan is.
26 door multa loquendo en door het hyperbaton euntem … diem
27 structis avenis (677)
Mercurius vertelt over Syrinx Met. 1.689-712 (pag. 33)
28 irrealis
29 precibus
30 De alwetende verteller voert een subverteller in (Mercurius), maar in plaats van hem zijn verhaal te laten uitvertellen neemt de hoofdverteller het weer over en vertelt zelf in de indirecte rede wat de subverteller had willen vertellen.
31 illam en se
32 tenuisse en effecisse
33 a 678
b vocis (… dulcedine)
34 het spelen op de fluit
35 disparibus
36 Overeenkomsten
– beide nimfen worden achtervolgd door een god die hen wil verkrachten
– beiden ondergaan een metamorfose
– beiden behouden daarna iets van hun menselijke aard: Io haar schoonheid en haar bewustzijn, Syrinx haar stem.
Verschillen
– bij Syrinx is de metamorfose een middel om aan haar achtervolger te ontkomen, bij Io is het de god zelf die haar van gedaante laat veranderen om zijn echtgenote om de tuin te leiden
– Bij Syrinx is de metamorfose blijvend, bij Io, zoals later zal blijken, tijdelijk.
37 Het verhaal over Syrinx is ingebed in het verhaal over Io. Het verhaal over Io fungeert op dat moment dus als raamvertelling.
38 De dichter presenteert zich als poeta doctus in 690-1 door het vermelden van weinig bekende namen en door de aetiologische mythe over het ontstaan en de naam van de rietfluit.
Argus’ dood en de reactie van Juno Met. 1.713-27 (pag. 35)
39 a In lumina … lumen wisselt de dichter de figuurlijke betekenis (ogen) af met de letterlijke (licht).
b centum oculos / nox …una: hiermee wordt de tegenstelling tussen centum en una benadrukt en daarmee de tragiek.
40 722-3, waar verklaard wordt waar de ogen in de staart van de pauw vandaan komen.
Eindelijk grijpt Jupiter in Met. 1.728-46 (pag. 37)
41 a Met haec kan ook verwezen worden naar Io. Dan wordt de vertaling: ‘zij zal voor jou nooit meer een reden tot verdriet zijn.’
b Dan bedoelt Jupiter dat hij nooit meer zal omgaan met Io, maar misschien wel met andere vrouwen/nimfen.
c Juno vat de woorden kennelijk zo op dat Jupiter helemaal niet meer zal vreemdgaan, anders zou ze haar woede immers niet hebben laten varen.
42 haar schoonheid: formae candor (743); bos quoque formosa est (612)
43 637-8
Aeschylus’ Prometheus (pag. 40)
44 De enige overeenkomst is het verdriet van Inachus, hoewel dat bij Aeschylus alleen impliciet (vs. 33 tegen mijn wil en die van hem) wordt medegedeeld. Het grote verschil is dat bij Aeschylus Inachus van tevoren wist dat hij zijn dochter kwijt zou raken en ook zelf tot medewerking gedwongen werd, terwijl hij bij Ovidius van niets weet en verbijsterd is over het verdwijnen van zijn dochter.
45 Bij Ovidius vlucht Io uit Lerna weg, bij Aeschylus gaat ze er juist naartoe.
46 Ovidius vertelt uitdrukkelijk over de verkrachting door Jupiter, diens poging Juno om de tuin te leiden, de boosheid van Juno, het dilemma van Jupiter (de koe wel of niet aan Juno geven).
47 a Io’s zwerftochten
b Ovidius besteedt hier slechts twee verzen aan: 727-8.
c De volgende elementen krijgen bij Ovidius veel aandacht:
– de gedaanteveranderingen
(van Io in een koe en vice versa; van Syrinx in een rietfluit;
van de ogen van Argus in de ogen in de staart van de pauw)
– Io’s verdriet en verbijstering over haar verandering in een koe
– haar onvermogen tot communiceren en haar inventieve oplossing van dit probleem
– het verdriet van Inachus
– de confrontatie tussen Jupiter en Juno
– het optreden en de uitschakeling van Argus
48 Aeschylus benadrukt de onontkoombaarheid en de zwaarte van Io’s lot (vs. 1-52, met name 23 e.v.); hij beschrijft welke afschuwelijke dingen haar nog te wachten staan (53-84). De Zeus van Aeschylus is een dreigende figuur, terwijl Ovidius’ Jupiter op speelse wijze beschreven wordt: hij is er trots op dat hij niet zomaar een deus de plebe is, maar de god die bliksems slingert.
Ovidius buit de mogelijkheid die Io’s metamorfose hem biedt ten volle uit: hij beschrijft hoe Io schrikt van haar eigen geluid en spiegelbeeld, hoe ze gefrustreerd wordt in haar pogingen tot communiceren en hoe ze daar een slimme oplossing voor bedenkt. De terugverandering wordt ook virtuoos beschreven: stap voor stap herkrijgt ze haar vroegere gedaante; treffend is haar angst haar stem te gebruiken: ze vertrouwt het nog niet helemaal.
Ook de beschrijving van de metamorfose van Syrinx en de reactie van Pan is een kunststukje.
Humor treffen we bij voorbeeld aan in:
– het vertellerscommentaar in 591 en 597
– 612-3 (waar Juno tegen haar zin de schoonheid van de koe prijst)
– 620-1 (als hij de koe niet zou geven, zou het weleens geen koe kunnen lijken)
– het spelen met de rol van de verteller in 700-12.
49 a de wanhoop van Io in 635-50
het verdriet van Inachus in 650-63
de dood van Argus in 720-3.
b Bij de beschrijving van Io’s wanhoop wordt het tragische doorbroken door de geniale vondst van het in het zand schrijven (649-50).
Het verdriet van Inachus bevat de komische noot dat hij een schoonzoon en een kleinzoon uit de kudde zal moeten halen (660).
Bij de dood van Argus brengt het feit dat Juno de ogen opraapt en op de staart van de pauw monteert (722-3) het verhaal direct weer in de fantastische sfeer.
7 Liefde en verraad
De Argonauten op weg naar Colchis Met. 7.1-6 (pag. 41)
1 Hij versnelt door drie keer het gebruik van een plusquamperfectum visus erat, fugarant en contigerant.
De gebeurtenissen onderweg vat hij samen in twee woorden multa perpessi.
De tweestrijd van Medea Met. 7.7-73 (pag. 46)
2 Het episch thema ‘de strijd die Jason moet voeren voor de verovering van het Gulden Vlies’ wordt in twee verzen geïntroduceerd en pas weer opgenomen in vers 100 en volgende; de tussenliggende passage is volledig gewijd aan de hartstocht en het daaruit voortvloeiende dilemma van Medea.
3 a de metafoor van het vuur en die van de strijd
b vuur: concipit … ignes (9); conceptas … flammas (17); ureris (22)
strijd: luctata (9); vincere … repugnas (11); obstat (12)
4 a Zij zit gevangen tussen haar gezonde verstand dat haar zegt dat zij niet juist handelt en haar passie die haar redeloos maakt.
b Door het naast elkaar plaatsen van deze twee tegengestelde begrippen.
c si possem, sanior essem (18), nova vis (19), cupido, mens (19-20) en video … t/m … sequor (20-1)
5 nescioquis deus obstat (12) evt. t/m 13 vocatur: zij herkent de god(in) van de
liefde niet.
virgineo … pectore (17): ze is jong
nova vis (19): deze ervaring is nieuw voor haar
6 Het verklaart dat Medea vermoedt dat zij ‘verliefd is’.
7 a Haar aarzelend schijnen is veranderd in een stellig zijn.
b door het chiasme nimium dura videntur sunt dura nimis en door de plaats van sunt vooraan het vers
8 met de woorden si potes
9 a aliudque cupido / mens aliud en video meliora / deteriora sequor
b Medea’s dilemma
c proboque (= et probo) deteriora sequor; adversatief
10 Niet toegeven aan haar passie is beter, wel haar hart volgen is slechter.
11 Het naast elkaar plaatsen van hospite regia virgo benadrukt de tegenstelling en ureris krijgt de nadruk door het enjambement.
12 a De eerste coniunctivus is een afhankelijke vraag, de tweede in een hoofdzin een vurige wens.
b In eerste instantie maakt Medea het feit of Jason in leven blijft of zal sterven afhankelijk van de wil der goden (ratio) om dan direct over te gaan op een smeekbede hem in leven te laten (furor).
13 a vivat tamen
b vel sine amore
14 Hij heeft niets misdaan.
Hij heeft indruk op me gemaakt – op wie niet?
Ik zou onmenselijk zijn als ik zou toekijken terwijl hij sterft.
Ik ben medeplichtig aan zijn dood als ik hem niet help.
15 ironisch
16 betere dingen dan dat Jason sterft terwijl Medea zelf toekijkt
17 Zij klinkt eerst resoluut in haar voornemen Jason te helpen (… 37-8).
Dit voornemen brengt haar tot de hulpeloze vraag over haar eventuele verraad
(… 38)
In 39-41 is haar toon bijtend geworden bij de gedachte dat haar hulp haarzelf niets zal opleveren.
18 a Iemand met zo’n uiterlijk kan niet onbetrouwbaar zijn.
b trikolon en anafoor van is … ea … ea
19 a polysyndeton en retorische vraag
b Hij benadrukt haar wanhoop over wat zij moet doen.
20 Haar zus steunt haar; haar broer is nog jong; haar vader wreed; de god in haar is groter; haar land is onbeschaafd.
21 asyndeton en anafoor van nempe; chiasme pater saevus met barbara tellus en barbara tellus met frater infans.
22 Zij herkent nu Amor als de zeer grote god in tegenstelling tot nescioquis deus (12).
23 adversatief asyndeton
24 perque Pelasgas … t/m … turba.(49-50)
25 mea barbara tellus (53)
26 Het is als antecedent na de betrekkelijke bijzin geplaatst.
27 climax: felix – dis cara – vertice sidera tangam
28 met nescioqui en dicuntur
29 chiasme quid metuam, metuam de coniuge solo en herhaling van metuam
30 Zij zijn ingegeven door ratio, want zij noemt een verbintenis met Jason culpa, nefas en crimen.
31 a De handeling is niet voltooid en uiteindelijk zal Cupido zich niet gewonnen geven.
b victa dabat terga is een metafoor uit de militaire sfeer zoals in vs. 10-12.
32 a de retorische vraag en het adversatief asyndeton
b De retorische vraag onderstreept Medea’s twijfel aan haar handelen en het adversatief asyndeton markeert haar strijd tussen ratio en furor.
Cupido wint Met. 7.74-85 (pag. 49)
33 fortis pulsus de militaire metafoor
ardor flamma reluxit de metafoor van het vuur
34 De beide werkwoorden nemen het beeld over van het gloeiende vuur en leggen
zo de verbinding met de vergelijking die hierop volgt.
35 a lenis amor
b scintilla
c het opnieuw ontbranden
36 in vers 85 posses ignoscere amanti
De belofte Met. 7.86-99 (pag. 51)
37 Romantisch gedacht zou het van vreugde kunnen zijn vanwege het door haar verlangde /aan haar beloofde huwelijk, maar tegelijkertijd ziet zij de consequenties in van haar handelen: het verraad van haar vader(land).
38 Haar woorden zijn niet logisch; omdat zij voorziet dat zij misleid wordt, is er geen sprake meer van misleiding.
39 Zij bevinden zich op Hecate’s terrein en zweren bij haar in haar kwaliteit van de godin van de tovenarij; zij zweren bij Sol als de allesziende; bovendien is hij de grootvader van Medea.
40 a Medea gelooft Jason op zijn woord; zij betovert de kruiden; hij krijgt deze;
hij wordt geïnstrueerd over het gebruik; hij gaat terug naar zijn mannen.
b Het verteltempo wordt versneld: na de beschrijving van de eed door Jason (praes. iurat) in drie en een half vers vertelt Ovidius in twee verzen in het perf. de daarop volgende handelingen.
Jason temt de stieren Met. 7.100-21 (pag. 55)
41 hyperbaton medio … agmine; dit markeert de plaats van de koning in het midden.
42 a de stierenborsten (vol met vlammen)
b de volle ovens en de kalksteen in een oven tot poeder opgelost
c het loeiende geluid dat beide voortbrengen onder invloed van het vuur
43 alliteratie van de p en assonantie van de u-klank; je hoort als het ware het gestamp en geloei van de stieren
44 a tantum … possunt: Ovidius licht toe waarom Jason niets voelt van de hitte van de vurige adem van de stieren.
b Het impliceert dat het nog nooit eerder is omgeploegd.
Jasons strijd met de krijgers Met. 7.121-48 (pag. 57)
45 a fiunt … sati nova corpora dentes
b Prooemium In nova fert animus mutatas dicere formas corpora;
46 a Uit moeder aarde komt een krijger te voorschijn.
b uit de baarmoeder een baby
c In beide komt een menselijk wezen tot wasdom.
d De een is een hulpeloze zuigeling, de ander een direct weerbare krijger.
e quodque magis mirum est
47 a bij imago (128) en arma (130)
b De interpretatie attributief bij arma is te verkiezen; het maakt de hele metamorfose – de wonderlijke geboorte van de krijgers – nog wonderbaarlijker (quod … t/m … est): ook nog eens met wapens.
48 demisere; letterlijk: zij slaan hun ogen neer; figuurlijk: zij laten de moed zakken
49 tot en unum
50 vers 98 accepit cantatas … herbas
51 Door het gebruik van de dactyli markeert hij de actie van het gooien van de stenen.
52 De burgeroorlog voorafgaand aan de alleenheerschappij van Augustus; deze strijd tussen burgers werd beschouwd als broedermoord.
53 apostrofe
54 affectu tacito (laetaris) (147)
55 carminibus
Jason bedwelmt de draak en vertrekt Met. 7.149-58 (pag. 59)
56 a Het benadrukt de kracht van de verba: zelfs natuurgeweld brengen zij tot bedaren.
b anafoor van quae en chiasme mare turbatum … concita flumina
57 De ogen zijn onbekend voor de slaap, omdat de draak altijd waakt over het Gulden Vlies.
58 Ovidius versnelt het tempo: Jason verovert het Gulden Vlies (praes. potitur) en meteen daarna is hij thuis (perf. tetigit).
Ook Eros verschijnt bij de ontvangst in het paleis Arg. 3.275-98 / 1-31 (pag. 59)
59 Bij Apollonius wordt Medea verliefd door duidelijke tussenkomst van Eros (1-16) met onmiddellijk succes (14-6). Zijn optreden wordt uitvoerig beschreven.
Bij Ovidius is geen sprake van een dergelijk ingrijpen door Cupido (9-13 en 19); Medea wordt bij het zien van Jason (15-6, 26-8) bevangen door haar onbekende gevoelens.
60 72-3 Dixit, et ante oculos … t/m … terga Cupido.
61 86-8 Spectat et …t/m … declinat ab illo.
62 a gloeiend brok hout
b verscholen liefdesvuur
c de vernietiging door toedoen van oplaaiend vuur
d Het vonkje, verborgen onder as, dat weer uitgroeit tot een vuur, wordt vergeleken met het weer oplaaiende (liefdes)vuur: ut solet … parva … scintilla …
crescere … t/m … vires (79-81) en sic iam lenis amor … inarsit (82-3).
63 a de metafoor van het vuur
b negatiever: Eros wordt vergeleken met een horzel (4); liefde is de bron van vele tranen (7); liefdespijn (19); dodelijk liefesvuur (30)
Medea belooft Chalkiope om Jason te helpen Arg. 3.674-739 / 32-122 (pag. 60)
64 Zij schaamt zich over het feit dat zij verliefd is (en in haar droom daardoor haar ouders verraadt).
65 a Medea veinst bezorgdheid om haar neefjes, terwijl het haar in feite alleen om Jason gaat.
b Dat verschaft haar een alibi om Jason te helpen.
c furor; vers 51 door roekeloze liefdesgoden opgezweept
66 Met haar verzoek om hulp vraagt zij Medea in feite om haar ouders te verraden.
67 Ovidius vertelt dat Jason alleen de beproeving moet doorstaan terwijl zijn mannen toekijken: tamen … t/m … obvius it (110-11); subit ille (115) en vers 135.
68 Zij is geslaagd in haar opzet: niet uit eigenbelang, maar omdat haar zuster haar smeekt om Jason ter wille van haar kinderen te helpen, krijgt zij de mogelijkheid om de vreemdeling te redden.
69 Bij Apollonius kondigt ze aan naar Hecate’s heiligdom te zullen gaan om de vreemdeling de tovermiddelen te geven: Hecate als godin van de tovenarij.
Ovidius laat Medea – zonder aan te geven waarom – naar Hecate’s altaar gaan. Zij ontmoet Jason, haar liefde laait weer op en pas na zijn huwelijksbelofte en de eed die hij aflegt bij Hecate geeft ze hem de tovermiddelen: Hecate als bewaakster van de door Jason afgelegde eed.
70 a 51-2 Ergo ego germanam … relinquam en 54 stant mecum vota sororis
b Zij wordt niet bij naam genoemd; haar zoons worden niet vermeld; er is sprake van vota maar de lezer krijgt geen enkele aanwijzing van Ovidius over wat deze vota inhouden. Bij Apollonius daarentegen speelt ze een belangrijke rol.
Medea’s tweestrijd Arg. 3.740-824 / 123-232 (pag. 60)
71 a Bij Ovidius kent Medea geen angst in verband met haar daad; zij kent alleen maar angst om Jason (68).
Ook bij Ovidius schaamt ze zich voor haar gedachten en eventuele daad.
b Haar gedachten gaan nu in de eerste plaats uit naar haar vader.
72 Apollonius presenteert zich hier als poeta doctus.
73 a 1 de vreemdeling de middelen geven om de stieren te betoveren
2 deze niet geven en zelfmoord plegen
3 deze niet geven, geen zelfmoord plegen maar het verdriet over zijn dood verdragen
b de gedachte aan zelfmoord
74 a Ze verwijst naar de drakentanden, door Jason gezaaid in het land, waaruit de krijgers ontspruiten die hem zullen doden.
b 121-4 Galea tum … t/m … dentes.
75 Het gaat bij Ovidius alleen om de vader. Medea kan volkomen zelfstandig, buiten medeweten van haar vader, handelen, maar schrikt terug voor de consequenties van haar daad: verraad van het rijk van haar vader.
76 39 t/m 43 atque ope … t/m … occidat ingratus. Ze is niet van plan hem te redden voor een andere vrouw en zelf daarvoor gestraft te worden. Dan mag hij omkomen.
77 49 perque Pelasgas … t/m … turba 50 (+ eventueel 56 titulum … t/m … Achivae):
haar faam verspreid over alle steden in het buitenland als redster van de Argo-nauten tegenover de hoon in haar eigen stad over haar dood vanwege een man.
Jason krijgt het Gulden Vlies in handen Arg. 4.123-73 / 233-95 (pag. 61)
78 Bij Apollonius gaat Jason samen met Medea naar de draak, maar zij heeft de leiding: zij houdt de draak in slaap met haar toverdrank en hij pakt het Gulden Vlies. Bij Ovidius doet Jason dit alles alleen na door Medea geïnstrueerd te zijn.
Medea’s verwijt Medea 475-515 (pag. 61)
79 a 480-1: De slang … heb ik gedood. Medea en niet Jason is hier de handelende persoon, terwijl bij Ovidius Medea aan Jason de middelen levert om de slang slapende te krijgen/houden en er geen sprake is van doden.
In beide versies verraadt Medea haar vader en huis en vertrekt met Jason naar Jolcus.
b Bij Euripides is Medea de verteller en doet verslag vanuit haar optiek: zij benadrukt dus haar inbreng.
80 a postquam ratione furorem vincere non poterat (10-11)
b aliudque cupido … t/m … suadet en video …t/m … sequor. (19-20; 20-21)
81 quo coniuge felix … t/m … tangam. (60)
82 a 402-3: het enige wat men hem kan verwijten
b Hij biedt gastvrijheid aan een moordenares.
Vol verbittering kijkt Medea terug Her. 12.1-132 (pag. 61)
83 a Medea stelt Aeëtes hier voor als gastvrij. In de Metamorfosen beschrijft zij hem als een persoon die hardvochtig optreedt (14-5) en noemt ze hem wreed (53).
b In de Heroides stelt Medea dat ze onmiddellijk verloren was bij het zien van Jason en er is geen sprake van tweestrijd; in de Metamorfosen weet ze een tijd geen raad met haar gevoelens. In de Heroides schetst ze het beeld van zichzelf als slachtoffer van Jason de profiteur (37-8).
84 Met. 7. 54 stant mecum vota sororis.
85 Zij schildert Jason af als een van meet af aan doortrapte leugenaar en zichzelf als jong, naïef en weerloos. 72; 89-92; 111 en 120
Medea’s verbijstering over Jasons verraad Her. 12.133-78 (pag. 61)
86 39-41 atque ope … t/m … (det lintea ventis) virque sit alterius
Medea dreigt met wraak Her. 12.179-212 (pag. 62)
87 a wraakzucht
b liefdesverdriet en verlangen om Jason terug te krijgen
c verbittering jegens Jason
d wraakzucht
88 49-50 perque … t/m … turba.
89 33 ik vlamde als nimmer tevoren
38 vurige liefde
166 tegen de vlam in mijn hart
8 Beauty and the Beast
Galatea neemt Scylla in vertrouwen Met. 13.730-48 (pag. 64)
1 Chiasme: Scylla … dextrum, laevum … Charybdis; daardoor zijn dextrum en laevum naast elkaar geplaatst (iuxtapositie): dit benadrukt het samenspel van Scylla en Charybdis.
Enjambement van infestat: dit krijgt zo meer nadruk.
2 Poëzie heeft het vermogen dingen die niet waar zijn, als waar voor te stellen.
3 a Deze mannen vormen een contrast met Polyphemus.
b litotes: haud immite
4 Ze weet zich beschermd door haar goddelijke afkomst én de altijd aanwezige Nereïden.
5 de woorden per luctus
De Cycloop verliefd op Galatea Met. 13.749-88 (pag. 66)
6 a met de woorden werd diep bemind
b met de woorden maar meer … t/m … door mij
Zij heeft eraan toegevoegd véél meer.
c Het plqperf. actief signarat is omgezet in een imperf. passief.
Het object teneras malas is omgezet in het subject zijn jongenswangen.
7 Chiasme van hunc ego, me Cyclops.
Het chiasme versterkt het tegenover elkaar staan van Acis en de Cycloop in hun strijd om Galatea, die tussen hen in staat.
8 Het blijkt uit het feit dat zelfs zo’n onmenselijk wezen als Polyphemus gevoelens van liefde kent.
9 Het is een verwijzing naar de makkers van Odysseus, die verslonden werden.
10 Apostrofe: in dit geval is het de subverteller en niet de verteller die een personage toespreekt; hij loopt door tot vers 768.
11 Terwijl de sierlijke Galatea vertelt hoe Polyphemus zijn ruige haardos met een hark bewerkt, laat zij haar eigen haar verzorgen door Scylla.
12 a Bij de woorden frustra vera monentem: Polyphemus heeft zijn oog nog, dus Odysseus is nog niet langs geweest, maar Ovidius weet dat de waarheid wordt voorspeld.
b altera iam rapuit: met deze woorden doelt Polyphemus op Galatea.
13 in vers 763 oblitus pecorum
14 centum: een fluit van honderd rietstengels
15 a Het is directe rede: Galatea vertelt het verhaal.
b Galatea beschrijft in deze verzen een situatie die een tijd (dagen, weken?) geduurd heeft.
c In 756-9, waar Galatea haar gevoelens beschrijft, staat het verhaal als het ware even stil; ook de passage over Telemus (770-7) zorgt voor vertraging.
Het lied van de verliefde Cycloop Met. 13.789-807 (pag. 67)
16 a Het tweede deel begint bij vers 798.
b In het eerste deel gaat het om een vergelijking van positieve eigenschappen, in het tweede deel van negatieve eigenschappen.
c Het belangrijkste is dat zij hem steeds – tot zijn grote verdriet – ontloopt en dat herhaalt de Cycloop in nog sterkere bewoordingen in de verzen 805-7.
De Cycloop prijst zijn bezit aan Met. 13.808-37 (pag. 69)
17 Het gebruik van de anafoor; sunt (mihi) in 810-14 en multus in 821-22 benadrukken hoeveel hij wel niet bezit.
De anafoor van ipsa (815-16) en tibi in 814 en 819-20 benadrukt dat het allemaal voor haar is, als zij dat wil.
18 Als ik jouw echtgenoot ben is veranderd in als je mijn vrouw wordt en daardoor is het perspectief veranderd. Een kleinere wijziging is het gebruik van het praesens in plaats van het futurum.
19 Tussen vers 833 en 834; het benadrukt het verschil tussen de cadeautjes die iedereen aan zijn vriendinnetje geeft en de hele speciale van Polyphemus aan Galatea.
20 a Het vormt een tegenstelling met in summis montibus (836).
b Door de vertaling ‘speciaal’ valt deze tegenstelling tussen heel hoog in de bergen (dus moeilijk te bereiken) en makkelijk te verkrijgen weg.
21 a De verzen zijn metrisch gelijk.
b Ook wat betreft syntaxis: het tweede deel is een bijzin die eindigt met een vorm van de coniunctivus praes. van posse.
c In deze ‘tweelingverzen’ beschrijft de Cycloop zijn verrassing: de tweeling.
22 a Ze worden gemarkeerd door een hyperbaton en hun eerste en laatste plaats.
b Voor de ruigharige Polyphemus is villosae een aantrekkelijke eigenschap en ursae als laatste woord is zijn verrassing.
De Cycloop prijst zichzelf aan Met. 13.838-55 (pag. 70)
23 Dit blijkt uit het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord: ego me naast elkaar, en placuit mihi naast het bezittelijk voornaamwoord mea.
24 chiasme net als in het Latijn Pluma … volucres, ovibus sua lana
25 Unum … lumen mihi (851) … Soli unicus orbis (853)
26 a genitor meus geplaatst tussen vestro en aequor
b Hierdoor wordt de heerschappij van zijn vader benadrukt.
Dreigende taal Met. 13.855-69 (pag. 70)
27 a zijn verering voor Galatea en zijn afwijzing van (de macht van) Juppiter
b door de anafoor tu/tuus: Tibi … succumbimus; te veneror; tua … ira est.
Dood en metamorfose van Acis Met. 13.870-903 (pag. 72)
28 De held is – weinig heroïsch – op de vlucht geslagen, maar wordt wel beschreven in verheven epische taal.
29 Acis weer tot leven wekken
30 primo (889), tum (890) en subito (893)
31 a alliteratie van de s en x klank
b Het geluid van bruisend water wordt opgeroepen.
32 cornua (894): kenmerk van riviergoden
maior (895): kenmerkend verschil tussen een god en een sterveling.
toto caerulus ore (895): kleur van een zeegod
33 Sic verwijst naar in amnem versus.
Ovidius en Homerus (pag. 73)
34 a Bij beiden is er sprake van vee in de grot: Met. 13.822 multae stabulantur in antris en Od. 9.237 Daarna dreef hij … de spelonk in.
Bij beiden is er melk om te drinken en om te stremmen: Od. 9.246-9 naast
Met. 13.829-30.
b In de Odyssee is de alwetende verteller aan het woord die de dagelijkse handelingen van de Cycloop beschrijft, bij Ovidius is het de Cycloop zelf die vol trots een zeer gedetailleerde opsomming van zijn veestapel geeft.
35 a De Cycloop heeft geen respect voor de goden en de regels van de gastvrijheid: Met. 13.760-1 visus ab hospite … t/m … contemptor Olympi en Od. 9.275-6.
b Dit blijkt uit Met. 13.844 nescioquem regnare Jovem en 857 quique Jovem …
t/m… fulmen.
36 a Met. 13.865 het dreigement aan het adres van Acis;
760-1: niemand bezoekt de Cycloop straffeloos.
b Met. 13.782-3 de enorme wandelstok van de Cycloop
37 Dit detail vind je terug in Met. 13.876-7.
38 In Od. 9.412 en aan het eind vs. 527-36
39 a Dit komt terug in Met. 13.882-4
b Bij Ovidius treft de Cycloop net wel zijn doel, bij Homerus net niet.
40 Bij Homerus ziet de Cycloop – in retrospectie – dat de ziener indertijd gelijk had met zijn voorspelling; bij Ovidius wijst de Cycloop de voorspelling lachend van de hand, maar de verteller en de lezer weten beter.
9 Circe, een geduchte godin
Aankomst bij Circe Met. 14.242-53 (pag. 75)
1 Ulixes en zijn mannen, onder wie Macareus die op dit moment de verteller is / aan het woord is.
2 a In de verzen 244-5 t/m mihi gaat het om Achaemenides en in de verzen 245-7 om Aeneas.
b Macareus richt zich direct tot Achaemenides, omdat hij zijn belevenissen aan hem aan het vertellen is.
Als we ervan uitgaan dat Aeneas niet als zwijgende toehoorder aanwezig is, spreekt Macareus hem in apostrofe toe, omdat hij zich betrokken voelt bij het lot van Aeneas.
3 Het is een toelichting op iustissime Troum (245).
4 a anafoor van sorte … sors
b Het onderstreept nog eens de woorden in vers 250: zij gingen niet uit vrije wil.
Het paleis van Circe Met. 14.254-270 (pag. 76)
5 a polysyndeton –que –que –que
b Het markeert de veelheid aan beesten die op hen af komt rennen.
6 a Dat echt geen enkel beest te vrezen was.
b Het hyperbaton blandas … caudas markeert blandas.
7 a de beide persoonsvormen aan begin en eind van de zin
b Het benadrukt de afstand vanaf de ingang, waar zij opgevangen worden, tot het aankomen bij Circe zelf.
8 a chiasme: pallam induta nitentem aurato circumvelatur amictu
b Het gehuld zijn in een mantel en sluier wordt hierdoor benadrukt én door de plaatsing van respectievelijk induta en circumvelatur tussen hun adiectivum en substantivum.
9 a adversatief asyndeton tussen 265 en 266
b Dit markeert de tegenstelling tussen de bezigheden die je zou verwachten en wat zij in werkelijkheid doen.
10 door de anafoor van ipsa: zij doet alles hoogst persoonlijk én met aandacht: advertens
Circe verandert de mannen in zwijnen Met. 14.271-90 (pag. 78)
11 a het toevoegen van de toverdrank
b door enjambement van adicit en daardoor de eerste plaats van de vers
12 coepi
13 a eadem passis
b door al toe te voegen aan mijn makkers
Odysseus redt zijn mannen Met. 14.291-307 (pag. 79)
14 sucis melioribus, conversae virgae en verba contraria
15 magis hoc … t/m … erigimur - et in terram toto … t/m … vultu
saetaeque cadunt – saetis horrescere coepi
redeunt umeri … t/m … bracchia sunt – et qua modo … t/m … vestigia feci
16 door iuxtapositie (naast elkaar plaatsen) van Flentem flentes
Ovidius en Homerus
Aankomst bij Circe Met. 14.243-53 (pag. 79)
17 in 249: de gedachte aan Antiphates en de Cycloop (Od. 10.199-200)
in 251: het loten (Od. 10.206)
in 251-53: het getal twee en twintig (Od. 10.208); het aantal is niet helemaal hetzelfde: bij Ovidius is het twee en twintig inclusief de verteller Macareus en bij Homerus gaat het om twee en twintig man plus hun leider Eurylochus.
Bij beiden valt de minutieuze omschrijving van het aantal op.
18 Bij Homerus is Polites een leidinggevende, bij Ovidius is hij een van de door het lot uitgekozen mannen.
Bij beiden wordt hij gekarakteriseerd als trouw: fidum (251) naast mijn trouwste gezel (225)
Het paleis van Circe Met. 14. 254-70 (pag. 80)
19 Door een omkering van de situatie bij zijn beschrijving van de Nereïden en nimfen in 264-5 die, in tegenstelling tot wat je verwacht bij lieftallige nimfen, niet druk aan het weven zijn, maar in de weer zijn met allerlei kruiden.
Circe verandert de mannen in zwijnen Met. 14.271-90 (pag. 80)
20 a reddidit omina votis (272)
b Bij Homerus gaat Eurylochus sowieso niet naar binnen, bij Ovidius wel maar de anderen zagen na hun metamorfose dat hij niet in een zwijn was veranderd, omdat hij de drank had geweigerd.
c quique … t/m … adicit (275-6)
21 a … opdat ze hun vaderland zouden vergeten (236)
b … alleen hun verstand was hetzelfde gebleven (240)
Odysseus redt zijn makkers Met. 14.291-307 (pag. 80)
22 a 305-6: ’t is gevaarlijk voor mensen hem uit de aarde te rukken
b Ovidius onleent dit aan 287-8 en 291-2.
c Dit vind je terug in 289-95.
d Dit vind je terug in 297-8 en niet is overgenomen het element van het gastvrij onthaal.
23 a Het element van een toverspreuk: verbaque dicuntur … t/m … illa canit
(301-2) en conversae verbere virgae (300).
b Na de ‘re-metamorfose’ zijn de mannen jonger en zelfs mooier.
Overzichtsvragen (pag. 80)
24 a Odysseus zelf
b een van de makkers van Ulixes: Macareus
c Macareus – bij Ovidius – legt de nadruk op zijn metamorfose (276-86) en
‘re-metamorfose’ (299-305) en op Ulixes als de leider die redding brengt
(290-8).
Odysseus – bij Homerus – vertelt vooral over zijn optreden als leider/redder van zijn mannen en over zijn ervaring met Circe; in zijn hele verhaal besteedt hij vier verzen aan de eigenlijke metamorfose (237-40) en drie aan de
‘re-metamorfose’ (391-3).
d In de beleving van Macareus is zij de geduchte tovenares die op haar troon zetelt en vanuit die positie leiding geeft aan haar personeel; zij is afstandelijk en vertoont geen menselijke trekjes. Ulixes’ ervaring met haar wordt verteld in zes verzen (293-8).
In de beleving van Odysseus is Circe weliswaar een tovenares, maar daarnaast is zij een vrouw met typisch vrouwelijke bezigheden zoals zingen en weven. Niets menselijks is haar vreemd: hij vertelt uitgebreid hoe zij hem verzorgt en dat zij zelfs geroerd is door de reactie van Odysseus en zijn mannen na hun
‘re-metamorfose’ (399).
Naast Odyssee 11.51-80 (pag. 80)
25 Met nimii Elpenora vini (14.252) verwijst hij naar Od.11. 61: mij is een heilloze god en veel wijn noodlottig geworden.
10 Pygmalion en zijn ideale vrouw
Pygmalion wordt verliefd Met. 10.243-69 (pag. 82)
1 Het is de mening van Orpheus, die het verhaal vertelt (zie de inleiding): er staat een indicativus (dedit) en geen coniunctivus obliquus.
2 sine coniuge caelebs
3 ignes
4 a/b Ieder kan over deze vraag een eigen mening hebben en fantasie kan ver gaan, maar Pygmalions vrees dat hij blauwe plekken in het marmer zal maken gaat misschien wat erg ver.
5 256 polysyndeton: reddique putat loquiturque tenetque
257-8 hyperbaton: digitos staat tussen tactis en membris; livor tussen pressos en artus
260-2 polysyndeton: conchas teretesque lapillos et … et … -que … -que … et …
263 metafoor: Heliadum lacrimas voor barnsteen
264 alliteratie: dat digitis; anafoor: dat …, dat; asyndeton: geen verbindingswoord tussen dat …, dat
265 chiasme: aure (abl.) leves bacae (nom.), redimicula (nom.) pectore (abl.)
266 litotes: nec (nuda) minus
267 metonymie: concha voor purper
6 tamquam sensura (269)
Het feest van Venus en de wens van Pygmalion Met. 10.270-79 (pag. 84)
7 timide (274)
Pygmalions wens gaat in vervulling Met. 10.280-97 (pag. 85)
8 a suae puellae
b manibus
c Dit woord betekent handen; de vertaling met een vingertop laat uitkomen dat Pygmalion het beeld heel voorzichtig aanraakt; in het Latijn blijkt dat uit het werkwoord temptat. De combinatie manibus … temptat is dus treffend weergegeven.
d tractataque pollice multas flectitur in facies (285-6)
e incumbens (281) en posito (283)
9 a visa est (281); dubie gaudet fallique veretur (287)
b 289
10 Het beeld reageerde nog niet, het had blijkbaar nog geen bewustzijn.
Overzichtsvraag (pag. 86)
11 De volgende aspecten zouden aan de orde kunnen komen:
Pygmalions kuisheid, zijn afkeer van vrouwen, zijn vakmanschap, zijn respect tegenover de goden; zijn (ziekelijke) concentratie op een hersenschim.