Hoofdstuk 6, tekst A - taaloefening
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 1
A:
1. Ze nodigen veel mensen uit: meisjes en jongemannen, vaders en moeders. En allen willen ze komen.
2. Mijn vrienden komen bij de diepe rivier.
3. In Italiƫ zijn grote en mooie steden.
4. Het Romeinse volk bereidt een oorlog voor: het is boos!
5. De Romeinen grijpen de meisjes, en nu zijn de broers en vaders erg boos.
6. De god verdedigt mijn vrienden.
B:
1. deus - deum - dei - deos
2. pater - patrem - patres - patres
3. templum - templum - templa - templa
4. femina - feminae - feminae - feminas
C:
1. fratres+omnes nom/acc alle broers
2. regem+terribilem nom/acc vreselijke koning
3. gens+parva nom kleine mensen
4. feminae+bonae nom goede vrouw
D:
1. habent - De Romeinen hebben geen vrouwen
2. fratrem - Romulus houdt niet van de broer.
3. deos - De Romeinen vrezen de goden.
4. filias - De vader verdedigt de dochters.
5. veniunt - De mensen komen bij jullie nieuwe stad.