Hoofdstuk 3, tekst G
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 3
[1] god echter zei sprekend tegen Noach:”Je moet buiten de ark gaan, jij en je vrouw en je zonen en de vrouwen van je zonen met jou. Alle dieren, die met jou zijn uit alles wat leeft, zowel de vogels als de dieren en alle [5] reptielen, die kruipen over de aarde, leid ze weg en jullie moeten de aarde betreden: “Groei en vermenigvuldig jullie op de aarde.” Dus Noach ging naar buiten en de vrouw van hem en de zonen van hem en de vrouwen van zijn zonen met hem. Maar alle dieren en lastdieren [10] en alle reptielen gingen over de aarde, in hun soort, gingen zij de ark uit.
Noach bouwde een altaar voor de Heer, terwijl hij een keuze maakte uit al het vee en de reine vogels, en hij bood brandoffers aan op het altaar. En de Heer rook de lieflijke [15] geur en Hij zei tegen hem: “Ik zal helemaal nooit meer de aarde vervloeken, vanwege de mensen; want de gevoelens en gedachten van het menselijk hart zijn geneigd tot het slechte, vanaf hun jeugd; ik zal niet langer alle levende wezens treffen, zoals ik gedaan heb. Op alle dagen zal het zaaien en [20] het oogsten op de aarde, de warmte en de koude, de zomer en de winter, de nacht en de dag niet meer stilstaan.