Hoofdstuk 7: Polyphemus en Galatea
Scylla teistert de rechterkant, Charybdis, de rusteloze, de linker(kant). Deze (nl. Charybdis) slokt de geroofde schepen op en spuugt ze weer terug, zij (nl. Scylla) voorziet zich van woeste honden wat betreft haar afschuwelijke buik, hebbend het gezicht van een meisje, en als dichters niet leugens achterlaten, was zij ook op een bepaald moment een meisje.
Veel vrijers verlangden naar haar hand; nadat zij deze had afgewezen ging zij, zeer geliefd bij de zeenimfen, naar de zeenimfen en vertelde de ontweken liefdes betuigingen van de jongemannen.
Wanneer Galatea haar haren geeft om te kammen, spreekt zij (nl. Scylla), herhaaldelijk zuchtend, tot haar met dergelijke woorden:
“O meisje, naar jouw hand dingt echter een niet baarbaars geslacht van mannen en, zoals je dan ook doet, je kunt hen ongestraft afwijzen. Maar aan mij, voor wie de vader Nereus is, die de blauwe Doris heeft gebaard, die beschermd is ook door het grote aantal zusters, was het niet, behalve met veel leed, mogelijk de liefde van een Cycloop te ontvluchten.”
En tranen verstikten de stem van de spreekster. Toen het meisje deze met haar marmerwitte duim had afgeveegd en de godin had getroost, zei ze:
“Vertel, o liefste, en verberg niet de oorzaak van je verdriet (zo betrouwbaar ben ik)”.
Hoofdstuk 7: Polyphemus en Galatea – Tekst B
De dochter van Nereus antwoordde van haar kant de dochter van Crataeis met deze woorden: “Acis was de zoon van Faunus en van de dochter van Symaethus weliswaar de grote lieveling van zijn vader en moeder, echter van mij een grotere lieveling; want hij had mij aan zichzelf alleen verbonden. Hij was mooi en na tweemaal acht verjaardagen gevierd te hebben, had hij zijn tere wangetjes met aarzelend donshaar bedekt. Naar hem dong ik, de Cycloop naar mij zonder einde; en, als je dat zou vragen, of de haat van de Cycloop of de liefde voor Acis bij mij sterker was, zou ik zeggen: ieder van beide was gelijk.
Ach, hoe groot is de macht van uw rijk, alvoedende Venus! Toch voelt hij, barbaars én huiveringwekkend voor de bossen zelf én door geen vreemde ongestraft gezien, én verachter van de grote Olympus met al zijn goden, wat liefde is en gegrepen door een krachtig verlangen brandt hij, terwijl hij zijn vee en grot(ten) vergeet. En eindelijk is er voor jou zorg voor je uiterlijk en eindelijk voor jou (zorg) om in de smaak te vallen, eindelijk kam je, Polyphemus, je stugge haar met een hark, eindelijk wil je graag je ruige baard met een snoeimes knippen en je woeste gezicht in het water bekijken en een vriendelijke uitdrukking geven; jouw liefde voor moord en jouw wreedheid en reusachtige dorst voor bloed houden op, en veilig komen en vertrekken de schepen.
Hoofdstuk 7: Polyphemus en Galatea – Tekst C
Ondertussen Telemus, afgedaald naar de Sicilische Etna, Telemus de zoon van Eurymus, die geen enkele vogel had bedrogen, wendde zich tot de verschrikkelijke Polyphemus, en zei: “Het ene oog, dat je draagt midden op je voorhoofd, zal Ulixes/Odysseus je ontroven.”
Hij lachte en zei: “O stomste der zieners, je vergist je; een ander, een vrouw heeft al het al geroofd.” Zo minacht hij Telemus die hem vergeefs voor de waarheid waarschuwt en ofwel stappend met geweldige passen, loopt hij zwaar over de kust, ofwel vermoeid keert hij terug in zijn donkere grotten.
Hoofdstuk 7: Polyphemus en Galatea – Tekst D
In de zee steekt een met een lange punt wigvormende heuvel uit; rondom beide kanten stromen breed de golven van de zee.
Hierheen klom de wilde Cycloop en ging midden op de heuvel zitten; wollige schapen volgden zonder dat iemand (ze) leidde.
Nadat door hem een pijnboom, die dienst deed als stok, voor zijn voeten was geplaatst , geschikt om ra’s te dragen, en (nadat door hem) een rietfluit was gepakt, bestaande uit honderden rietstengels, hoorden alle bergen het herdersgefluit, (alle) golven hoorden (het). Terwijl ik mij schuilhield in een kloof en op de schoot van mijn Acis zat, hoorde ik met mijn oren dergelijke woorden en onthield de gehoorde woorden in mijn geest:
Regel 789 t/m 807 zijn vertaald.
Hoofdstuk 7: Polyphemus en Galatea – Tekst E
Maar als je me goed zou kennen, zou het je spijten dat je bent gevlucht, en zou je zelf spijt hebben van jouw uitvluchten en je zou werken mij vast te houden.
Ik heb gewelfde grotten in een natuurlijke rots, waardoor noch de zon wordt gevoeld midden in de hitte, noch de winter wordt gevoeld. Ik heb fruit, dat de takken zwaar maakt. Ik heb aan goud gelijkende druiven in lange wijnranken. Ook heb ik donkerrode druiven. Voor jou bewaren we deze (nl. de donkerrode druiven) en die (nl. de goudgelijkende druiven).
Zelf zul je met je handen de zachte aardbeien verzamelen, (die zijn) gegroeid onder bosrijke schaduw. Zelf zul je de herfstkornoeljes en pruimen verzamelen. Niet alleen blauwgrijze met donker sap, maar ook de voorname en die nieuwe was nabootsen, zul je verzamelen.
En jou zullen geen kastanjes ontbreken met mij als echtgenoot, noch vruchten van de aardbeiboom zullen jou ontbreken. Iedere boom zal je ten dienste staan.
Ook veel (vee) zwerft in de valleien, veel bedekt het bos, veel staat op stal in de grotten. En niet, als je het toevallig zou vragen, zou ik je kunnen zeggen, hoeveel het er zijn; het is een arm man eigen zijn vee te tellen! Over de voortreffelijke eigenschappen ervan hoef je me helemaal niet te geloven; je kunt het zelf met eigen ogen zien. Er zijn, jongere nakomelingen, in lauwwarme stallen lammetjes. Er zijn ook, gelijke leeftijden, in oudere stallen bokjes.
Altijd is voor/bij mij witte melk aanwezig; een deel ervan wordt bewaard om gedronken te worden, een deel stremmen gesmolten stremsels. En jou zullen niet alleen makkelijk te verkrijgen lekkernijen en alledaagse geschenken ten deel vallen, damherten en hazen en een bok, of een paar duiven of een nest weggenomen uit een (boom)top; ik heb een tweeling gevonden, die met jou kunnen spelen, onderling gelijk, zodat je ze nauwelijks uit elkaar kunt houden, welpen van een ruige berin in de toppen van bergen; ik vond ze en zei: “Die zullen wij bewaren voor mijn vrouw.”
Hoofdstuk 7: Polyphemus en Galatea – Tekst F
Steek dan eindelijk eens je schitterende hoofd uit de blauwe zee, kom eindelijk Galatea, en kijk niet neer op onze/mijn geschenken. Zeker ken ik mij en ik heb mij onlangs in het spiegelbeeld van het heldere water gezien, en mijn gestalte beviel mij, terwijl ik keek.
Kijk eens hoe groot ik ben! Jupiter in de hemel is niet groter dan dit lichaam (want jullie hebben de gewoonte te vertellen dat een of andere Jupiter regeert); mijn haar steekt als een bos uit tot over mijn stoere gelaat, en overschaduwt mijn schouders als een woud. En beschouw niet al lelijk het feit dat mijn hele lichaam een ruig uiterlijk heeft, zeer dichtbegroeid met stug borstelig haar; lelijk is een boom zonder bladeren; een paard is lelijk als niet manen de blonde hals zouden bedekken. Veel veren bedekken vogels, voor schapen vormt hun wol een sierraad: een baard en borstelige haren op hun lichaam sieren mannen.
Midden op mijn voorhoofd heb ik één oog, maar lijkend op een geweldig schild. En dan? Ziet de grote Zon niet dit alles uit de hemel? Toch is er voor de zon één oogbol. Voeg eraan toe dat mijn vader (Jupiter) heerst over jullie op zee; hem geef ik jou als schoonvader.
Heb slechts medelijden en luister naar de smeekbede van een smekeling! Want aan jou alleen ben ik onderworpen en ik die Jupiter en de hemel en de doordringende bliksem minacht, jou, Nereïde, vereerd ik; jouw woede is woester dan een bliksem.
Hoofdstuk 7: Polyphemus en Galatea – Tekst G
En ik zou deze minachting beter kunnen verdragen als jij allen zou ontvluchten. Maar waarom bemin jij Acis na een Cycloop te hebben afgewezen, verkies jij Acis boven mijn omhelzingen? Toch zal het geoorloofd zijn dat hij in de smaak valt bij zichzelf en in de smaak valt, dat ik niet zou willen Galatea, bij jou.
Als aan mij de kans zou worden gegeven, zal hij bemerken dat aan mij krachten zijn in verhouding tot een zo groot lichaam. Ik zal zijn levende ingewanden eruit trekken en zijn uiteengescheurde ledematen over de akkers en over jouw golven uitstrooien (moge hij zich zo met jou mengen!). Want ik word verteerd, en gekwetst liefdesvuur laait heviger op, het voelt alsof ik de Etna, naar mij overgebracht met al haar vuurkracht, in mijn borst draag, maar jij Galatea, bent niet ontroerd!
Wanneer hij dergelijke dingen vergeefs heeft geklaagd, (want ik zal alles) staat hij op en zoals een razende stier, nadat zijn koe is weggenomen, kan hij niet (blijven) staan en zwerft door het bos en de bekende dalen. Wanneer hij woest (mij en Acis ziet) niets vermoedend en niets dergelijks vrezend en uitschreeuwt: “Ik zie (jullie) en ik zal ervoor zorgen dat dit het laatste samenzijn is van jullie liefde.
Zo groot (was die) stem zoals een boze Cycloop (behoorde) te hebben, door zijn geschreeuw beefde de Etna.
Hoofdstuk 7: Polyphemus en Galatea – Tekst H
Maar ik duik verschrikt onder in een naburige zee; de held Acis had zich omgedraaid en was gevlucht en (had gezegd): “Breng mij hulp, Galatea, ik smeek je! Breng mij (hulp), ouders en laat (mij), die gedoemd is te streven, toe in jullie rijk.”
De Cycloop achtervolgt Acis en hij gooit ene deel losgerukt uit de berg, en hoewel de uiterste hoek uit de rotst bij hem aankomt, bedelft hij toch heel Acis. Maar wij deden, dat wat slechts geoorloofd was door het noodlot om gedaan te worden. Zodat Acis zijn grootvaders natuur aannam.
Het vuurrode bloed droop van het gevaarte, en binnen een mum van tijd begon de rode kleur te verdwijnen, en wordt eerst de kleur van een rivier vertroebeld door een regenbui en langzamerhand wordt het helder. Toen spleet het gevaarte als door een magische kracht aangeraakt en een rietpluim richtte zich slank en weelderig op door de spleten.
Een wonderlijke zaak, plotseling kwam een jongeman tevoorschijn tot aan het midden van zijn buik omkranst wat betreft zijn nieuwe horens met gevlochten riet, die, behalve dan dat hij groter was, (en) dat hij blauw was over zijn hele uiterlijk, Acis was, en ook zo toch Acis was, veranderd in een rivier, en de rivier hield zijn oude naam.
Hoofdstuk 7: Polyphemus en Galatea – Tekst I
Galatea was opgehouden met spreken, en nadat de bijeenkomst was ontbonden, gaan de Nereïden weg en zwemmen over de rustige golven. Scylla keert terug (want ze durft zich niet te wagen midden in de zee) en zwerft of zonder kleding op het dorstige zand of, zodra ze uitgeput was geraakt, had ze, na een afgelegen inham te hebben gevonden van de zee, haar ledematen verfrist in het (door rotsen) ingesloten water.