Phaedrus
Fabel 1
De wolf en het lam
Bij dezelfde beek waren een wolf en een lam gekomen,
door dorst gedreven. De wolf stond stroomopwaarts,
en ver stroomafwaarts stond het lam. Aangespoord door zijn
overzadigbare keel zocht de rover een voorwendsel voor een ruzie.
'Waarom' zei hij, 'heb jij terwijl ik drink het water voor mij
troebel gemaakt?' De woldrager sprak daarentegen bevreesd:
'Hoe zou ik kunnen doen, vraag ik, datgene waarover jij klaagt, wolf?
Vanaf jou stroomt het water naar beneden naar mijn slokken.'
Teruggedreven wordt hij door de krachten van de waarheid
'Voor deze 6 maanden heb jij kwaadgesproken over mij' zei hij.
Het lam antwoordde: 'Ik was stellig niet geboren.'
'Jouw vader heeft bij Hercules kwaadgesproken over mij,' zei hij.
En zo, nadat hij was gegrepen, verscheurde hij hem met een onrechtvaardige moord.
Deze fabel is geschreven voor mensen die onschuldigen overweldigen
met verzonnen aanleidingen.
Fabel 2
De kikkers vragen een koning
Toen Athene bloeide met rechtvaardige wetten,
de onbeheerste vrijheid bracht de stad in beroering,
de losbandigheid deed vroegere beheerstheid verslappen.
Hier bezet Pisistratus als alleenheerser de burcht
nadat zij hadden samengezworen in partijen van politieke klieken.
Toen weenden de Atheners over een treurige slavernij,
niet omdat die man wreed was, maar aangezien hij elke zware last is
voor mensen die het niet gewend zijn, en zij waren begonnen te klagen,
Op dat moment heeft Aesopus een dergelijke fabel verteld.
'De kikkers, terwijl zij in vrije poelen zwierven,
vroegen met luid geschreeuw een koning aan Jupiter,
die met geweld de losbandige zeden moest bedwingen.
De vader van de goden lachte en hij gaf aan hen
een klein balkje, nadat het was gegooid maakte hij
door de plotselinge beweging en door het plotselinge geluid
van het ondiepe water de angstige soort bang.
Toen dit tamelijk lang in de modder gedompeld lag,
bracht toevallig één van de kikkers stil haar kop te voorschijn uit de poel,
en zij roept allen te voorschijn nadat de koning is verkend.
Zij zwemmen ernaartoe nadat hun vrees om strijd is afgelegd,
en de uitgelaten menigte springt boven op het stuk hout.
En toen zij dit hadden bevuild met elke vernedering,
andere vragenden stuurden een koning naar Jupiter,
het was nutteloos aangezien degene die gegeven was.
Toen stuurde hij aan hen een waterslang, die met harde tand
één voor één begon te grijpen. De weerlozen ontvluchten
tevergeefs de doodslag; de angst verspert hun stem.
Heimelijk geven zij dus aan Mercurius de opdrachten voor Jupiter,
opdat hij de getroffenen te hulp komt. Toen daartegenover de Donderende
"Omdat jullie niet wilden verdragen" zei hij, "goed,
jullie moeten jullie ongeluk verdragen." 'Jullie ook, o burgers,' zegt hij,
'dit moeten jullie verdragen, opdat niet een groter kwaad komt.'
Fabel 3
De trotse kauw en de pauw
Opdat het niet behaagt zich te beroemen op de bezittingen van een ander
en het geeft genoegen met de eigen dracht liever het leven door te brengen,
heeft Aesopus dit voorbeeld aan ons gegeven.
Een opgeblazen zijnde ijdele kauw raapte door trots de veren op,
die voor een pauw waren neergevallen, en hij tooide zich ermee.
Vervolgens, terwijl hij zijn soortgenoten verachtte, mengde hij zich
onder de knappe groep van de pauwen.
Zij ontrukken de veren aan de schaamteloze vogel,
en zij verdrijven hem met hun snavels. De hevig toegetakelde kauw
begon bedroefd terug te gaan naar de eigen soort;
en door deze afgewezen zijnde onderging hij een pijnlijke schande.
Toen zei iemand van hen, die hij eerder had veracht:
'Als jij tevreden zou zijn geweest met onze woonplaats en,
wat de natuur had gegeven, zou jij hebben willen verdragen,
noch zou jij die schande ondervonden hebben,
noch zou jij jouw onheil deze afwijzing voelen.'
Fabel 4
Een hond die over een rivier een stuk vlees droeg
Hij verliest terecht het eigene die iets van een ander wil hebben.
Een hond, toen hij over een rivier een stuk vlees droeg, zwemmend
van het water zag hij in de spiegel zijn eigen beeld;
en omdat hij meende dat door een andere hond een andere buit werd gedragen
wilde hij het afpakken; maar hij werd bedrogen door zijn hebzucht
en het eten, dat hij in zijn bek vasthield, liet hij los,
en niet, het eten dat hij wilde hebben, kon hij aanraken.
Fabel 5
Een koe en een geitje, een schaap en een leeuw
Nooit is een verbond betrouwbaar met een machtige.
Deze fabel bewijst mijn stelling.
Een koe en een geitje en een schaap, gehard tegen onrecht,
waren bondgenoten gehard met een leeuw. Toen deze in de bosrijke
dalen een hert met een enorm lichaam hadden gevangen,
zo had de leeuw gesproken nadat de porties waren gemaakt:
'Ik neem de eerste, aangezien ik Leeuw wordt genoemd;
de tweede, omdat ik een deelgenoot ben, jullie zullen aan mij toekennen;
door onheil zal hij worden getroffen, als iemand de vierde zal hebben aangeraakt.'
Zo nam de onbeschaamdheid de gehele buit alleen weg.