Hoofdstuk 13, tekst B: taaloefeningen
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 1
A.
1. zij dragen (praes.)
2. hij droeg/heeft gedragen (perf.)
3. draag (praes.)
4. jullie hadden gedragen (plusq.perf.)
5. wij droegen/hebben gedragen (perf.)
6. wij dragen (praes.)
7. ik droeg (impf.)
8. jij had gedragen (plusq.perf.)
9. jij draagt (praes.)
10. jullie droegen/hebben gedragen (perf.)

B.
1. jij was/bent geweest
2. ik droeg/heb gedragen
3. ik droeg
4. liever (te) willen
5. (te) dragen
6. wij hadden gedragen
7. zij waren geweest
8. jij had gekund
9. niet gewild te hebben
10. jij draagt
11. jij kan
12. te zijn geweest
13. jullie hadden gewild
14. wij kunnen
15. jij wilde niet/hebt niet gewild
16. niet willen

C.
1. Romani Gallos vincere possunt = De Romeinen kunnen de Galliërs overwinnen
2. Aurum Gallis tradere nolumus = Wij willen het goud niet aan de Galliërs overhandigen
3. Subito strepitus ingens erat = Plotseling was er een geweldig/enorm lawaai
4. Galli in Romanos arma ferunt = De Galliërs voeren oorlog (lett. dragen wapens) tegen de Romeinen
5. Tibi nomen pulchrum est = Jij hebt een mooie naam

D.
1. De honden konden de vijanden niet horen, omdat ze sliepen (de vijanden konden de honden niet horen etc.).
2. Een enorme menigte (van) Romeinen was aanwezig.
3. Ik heb veel gedragen! Jij wilde niets dragen.
4. Wij willen lachen en vrolijk zijn.
5. Na een kort gevecht had Camillus overwonnen: de Galliërs verlieten Rome.
6. Ik wil jou geen hulp brengen, omdat jij mij vroeger geen hulp hebt gebracht.