Hoofdstuk 23, taaloefeningen (DH)
Categorie: Boek > Roma > Boek 2
1
Groep 1Groep 3
numerum (acc. ev)nominum (gen. mv.)
deum (acc. ev)obsidum (gen. mv)
servis (dat./ab/. mv)patris (gen. ev)
membris (dat./abl. mv)plebis (gen. ev)
corporis (gen. ev)
adulescentis (gen. ev)
*De uitgang -is: Groep 1: dat./abl. mv; Groep 3: gen ev.
2
1c, 2d, 3a, 4b
3
M:Gegroet, vriend! Wat is er voor nieuws in de stad? (novi bepaling bij quid)
Q: Ik heb zowel veel nieuws gehoord als gezien, maar toch heb ik nu niet voldoende tijd.
(novi bepaling bij multum; temporis bepaling bij satis; mihi: dat. poss.)
M: Waarom heb je niet veel tijd? (temporis bepaling bij nihil; tibi: dat. poss.)
Q: Niemand van de mensen (geen mens) is zo bezet als ik. (hominum bepaling bij nemo)
M: Verdien je veel geld, als je zo bezet bent? (pecuniae bepaling bij multum)
(tibi paras: lett. bereid je voor jezelf voor)
Q: Waarom vraag je dat?
M: Jij zult zeker je vrienden helpen, die te weinig geld hebben.
(pecuniae bepaling bij parum; quibus: dat. poss.)
Q: Ik heb al gezegd dat ik bezet ben. Vaarwel!
4
1 Angst voor de dood. (gen. obj.)
2 Liefde naar vrijheid / vrijheidsliefde. (gen. obj.)
3 Niemand van jullie. (geheel – deel)
4 Een groot aantal slaven en slavinnen. (geheel – deel)
5 Eén van de paarden. (geheel – deel)
6 Een jongeman van/met grote moed. (eigenschap)
7 Begeerte naar roem. (gen. obj.)
8 Niets nieuws. (geheel – deel)
5
Op zekere dag maakten Marcus en Cornelia een wandeling, toen zij een klein hondje vonden, dat ongelukkig blafte. Onmiddellijk renden beiden (uterque) naar de hond. Cornelia tilde de hond het eerst (als eerste) op en zei: ‘Het is een mooie hond! Hij is van mij. Ik zal hem met mij mee naar huis nemen en goed verzorgen.’ Maar Marcus riep uit, terwijl hij de hond uit de armen van Cornelia probeerde te trekken: ‘Cornelia, deze hond zag ik het eerst (als eerste). Geef hem aan mij terug. Hij is van mij, niet van jou!’ Terwijl de één (alter) schreeuwde en de ander (alter) huilde, kwam hun moeder eraan. ‘ Wat is het, jongens, waarover jullie overleggen? Van wie (utrius) van jullie is deze hond?’ ‘Van mij (De mijne)! riepen én Marcus én Cornelia uit. Toen (zei) moeder: ‘Zet de hond neer, Cornelia. Wij zullen zien, naar wie (utrum) van jullie de hond toerent’. Cornelia zette de hond neer. Maar de hond rende naar geen van hen beiden (neutrum) toe, maar zich omdraaiend rende hij naar hun moeder, die blij zei: ‘Kijk, de hond is niet van jullie, maar van ons’.
6
1 Luister ook naar de andere partij!
2 Tweede ik.
3 Geen van beide (geslachten).