Hoofdstuk 22, taaloefeningen (DH)
Categorie: Boek > Roma > Boek 2
1
1Nolo te beatum esse.– Ik wil niet dat jij gelukkig bent.
2 Non vis me beatum esse.– Je wilt niet dat ik gelukkig ben.
3 Non vult me beatam esse. – Zij wil niet dat ik gelukkig ben.
4 Nolumus eos beatos esse. – Wij willen niet dat zij gelukkig zijn.
5 Non vultis eas beatas esse. – Jullie willen niet dat zij gelukkig zijn.
6 Nolunt nos beatas esse. – Zij willen niet dat wij gelukkig zijn.

2
malunt – zij willen liever; malui – ik heb liever gewild;
malam – ik zal liever willen; malo – ik wil liever

3
ireis / ea / id
ii – ik ben gegaaneos
ibo – ik zal gaaneas
is– jij gaatei
it – hij gaateis
eo – ik gaearum
eunt – zij gaan
iistis – jullie zijn gegaan
imus – wij gaan
iisti – jij bent gegaan
iisse – te zijn gegaan

4
1 Je hebt beroemde plaatsen bezocht.
2 Wij hebben grote inspanningen op ons genomen.
3 De soldaten gingen naar de aanvoerder
4 De soldaten zullen weggaan.
5 De oude man is overleden.
6 De rivier komt uit in / stroomt in zee.
7 De winter is begonnen.
8 Wij gaan de strijd aan.
9 Ik heb een besluit genomen / ik heb een plan beraamd.
10 Allen zullen sterven.
11 De soldaten hebben vele gevaren ondergaan.

12 De legers zijn naar het kamp teruggekeerd.
13 Ik ben weer in gunst (genade) aangenomen.
14 Jullie zullen de gevaren trotseren.
15 Doorsta inspanningen!
16 Mucius wilde de Tiber oversteken.
17 De tijd gaat voorbij.
* ex-: uit, weg in-: in, naar ob-: tegemoet sub-: onder trans-: over

5
iistis:2e p. mv perf. van ire (de andere vormen zijn praesens)
tuli: 1e pers. ev perf. van ferre (de andere vormen zijn imperatieven)
tollit: 3e pers. ev praes. van tollere (de andere vormen zijn perfecta)


6
1 Wij zullen jou hulp bieden.
2 De gelegenheid wordt mij geboden.
3 Aeneas is door de storm op de kust van Africa geworpen.
4 Het gerucht gaat/vermeldt dat Mucius zijn hand in het vuur heeft gestoken.
5 Een bericht is overgebracht (er is melding gemaakt) van gevaar voor de staat.
6 Jij boezemt me angst in.
7 Wij zullen de zorgen bij jou wegnemen.
8 De oude man is door de dood weggenomen.
9 Ik heb een brief aan mijn moeder overgebracht (gestuurd).
10 Vele volken hebben slavernij verdragen.
11 De soldaten hebben zich naar de oever van de rivier teruggetrokken.
12 De consul zal de kwestie bij de senaat melden.
13 In veel opzichten verschilden de Romeinen van de Grieken.
14 Ik zal de reis tot de zomer uitstellen.
*ad-: naar iets/iemand toe ab-: van iets/iemand weg per-: ergens heen/door iets heen
re-: terug dis-: uiteen, naar verschillende kanten

7
jij komt binnen (is) – jullie varen (itis) – zij zullen verlaten (ibunt) – zij gaan voort (eunt) –
zij vluchtten (ibant) – hij verdrijft (it) – ik ben genaderd (ii) – wij hebben achtergelaten (iimus) –
wij hadden gerend (ieramus) – hij zal komen (ibit) – gaande (iens)

8
1acriorem – scherper (acc. ev m/v)
audacius – (over)moediger (nom./acc. ev o)
altiorum – hoger (gen. mv m/o)
2certioris – zekerder (gen ev m/v/o)
crudelior – wreder (nom. ev m/v)
3fortius – dapperder (nom./acc. ev o)
gratius – dankbaarder (nom./acc. ev o)

9
mons alius, altior, altus
montis alii, altioris
montes alios, altiores, altos
monti altiori

10
1 honoris (zelfst. naamw. honor, gen. ev; de andere vormen zijn bijv. naamw. in de comparativus)
2 peioris (gen. ev comp. van malus; de andere vormen zijn zelfst. naamw. in de genitivus)
3 minor (nom. ev comp. van parvus, de andere vormen zijn zelfst. naamw. in de nominativus)
4 nobilius: de enige comparativus

11
1 De slavin heeft voor haar meester een zeer goede / de beste maaltijd klaar gemaakt.
2 De meester heeft zijn slaven tamelijk wreed / te wreed gestraft.
3 Die tempel is het hoogst / zeer hoog.
4 Romulus heeft zo sterk mogelijke muren gebouwd.
5 De Romeinen omgaven hun steden met zo hoog mogelijke muren.
6 Hij is een tamelijk verstandig man.

12
1 Wie is ongelukkiger dan ik, wiens leven is droeviger?
2 Allen lachen mij uit en zeggen dat runderen verstandiger zijn dan ik.
3 En toch geloof ik niet dat ik dommer ben.
4 Maar Fortuna haat mij heviger dan de andere mensen.
5 U, Iuppiter, vraag ik: bevrijd me van mijn al te wrede lot en geef mij gelukkiger jaren.

13
Hoger, sneller, sterker.

14
1 Overwin door wijsheid, koning, overwin niet (lett.: wil niet overwinnen) door het zwaard.
2 Pas op voor een woeste man die een zwaard draagt.
3 Draag (je lot) flink! Je maakt je lot gemakkelijk door het te verdragen.
4 Tegen wil en dank. (lett.: niet willend, willend)