Hoofdstuk 21, taaloefeningen (DH)
Categorie: Boek > Roma > Boek 2
1
PraesensImperfectum
potestis – jullie kunnenflectebatis – jullie bogen
constituimus – wij stellen vastpoteram – ik kon
succedunt – zij volgen opterrebant – zij maakten bang
dolet – hij heeft verdrietibant – zij gingen
iacebam – ik lag
Futurum
nuntiabis – jij zult berichten
ibo – ik zal gaan
considet – hij zal gaan zitten
terrebimini – jullie zullen bang gemaakt worden
mittemus – wij zullen zenden
poteris – jij zult kunnen
2
audaciam (zelfst. nmw) = (over)moed
recipiam (werkwoord) = ontvangen
eam (pers. vnw) = zij (acc.)
negaveram (werkwoord) = ontkennen
ibam (werkwoord) = gaan
trepidam (bijv. nmw) = zenuwachtig
claudam (werkwoord) = sluiten
quondam (bijwoord) = eens
iam (bijwoord) = al, reeds
3
PraesensPerfectumFuturum
mitteremisissemissurus esse
essefuissefuturus esse
recipererecepisserecepturus esse
agereegisseacturus esse
4
Wanneer zul je morgen opstaan?
Ik zal het eerste uur opstaan (surgam).
Wat zul je vervolgens doen?
Vervolgens zal ik een slaaf roepen (vocabo) en hem een brief dicteren (dictabo).
Wat zul je ’s middags doen?
Ik zal of wandelen (ambulabo) of slapen (dormiam) of lezen (legam).
Wat zul je lezen?
Ik zal een Griekse of Latijnse redevoering lezen (legam).
Bovendien zullen vrienden mij morgen bezoeken (visitabunt).
Wij zullen geleerde gesprekken hebben (habebimus).
5
IK BEN WAT JIJ ZULT ZIJN.
De gestorvene geeft door dit grafschrift aan dat geen mens aan de dood ontkomt.
6
vinceris (2e pers. praes. of fut. pass.) – jij wordt (zult worden) overwonnen
viceris(2e pers. fut. exact.) – jij zult overwonnen hebben
receperis (2e pers. fut. exact.) – jij zult ontvangen hebben
incitaris(2e pers. praes. pass.) – jij wordt aangespoord
sceleris (gen. ev van scelus) – misdaad
deduxeris (2e pers. fut. exact.) – jij zult naar beneden gevoerd/ weggevoerd hebben
liberis(dat./abl. mv)– kinderen
7
defendere, opprimere, renovare, capere, invadere
8
misermittere
miserammiseram
miseromisero
miserimiseris
miseraemiseritis
miserismiserant
miserasmiseras
9
1Lucretia zag dat de deur van haar slaapkamer geopend werd. (gelijktijdig)
2Tarquinius zegt dat hij Lucretia bemint. (gelijktijdig)
3 Tarquinius zegt dat hij Lucretia zal doden. (volgend op / natijdig)
4 Lucretia zegt dat zij niet zal toegeven. (volgend op / natijdig)
5 Lucretia zegt tegen Collatinus dat zij niet aan Tarquinius heeft toegegeven.
(voorafgaand / voortijdig)
6Lucretia hoopt dat Collatinus Tarquinius zal straffen. (volgend op / natijdig)
10
receptus recipere= ontvangen
condita condere = stichten
inventum invenire= vinden
territus terrere = bang maken
flexus flectere = buigen
incensi incendere = in brand steken
victus vincere = overwinnen
concessumconcedere = toegeven
fictusfingere= vormen, verzinnen
11
Orpheus zei tegen de goden van de Onderwereld: Als jullie mijn gebeden zullen horen (audiveritis),
zal ik jullie dank betuigen.
Pluto zei tegen Orpheus: Als je zult omkijken (flexeris), zul je terstond je vrouw verliezen.
Orpheus dacht: wanneer Eurydice aan mij teruggegeven is (erit), zal ik gelukkig zijn.
12
2 Romam populos feroces victuram esse.
3 Romanos populis pacem daturos esse.
4 Eam pacem longam futuram esse.
*Nominativus Æ accusativus
Persoonsvorm Æ infinitivus
13
1 Sacerdotes
2Aurum
3 Carere
4 Resistere
5 Inimicus SACRIFICIUM
6 Frater
7 Ira
8 Cetera
9 Insidiae
10 Ubi
11 Moenia