Hoofdstuk 17, taaloefeningen (DH)
Categorie: Boek > Roma > Boek 2
1
1 gen. ev5 abl. mv
2 voc. mv6 gen. ev
3 abl. mv7 abl. mv
4 acc. ev8 abl. ev
2
1 probus
2 saevus
3 senex; fessus
4 cupidus
5 maestus
3
1 longi (m!)4 laeti
2 clarus5 maestae
3 altum6 placidus
4
Regelnr.Woord dat bijzin inleidtWoordsoortSoort bijzin
1utvoegwoordbijwoordelijk
2quibetr. vnw.bijvoeglijk
8(in) quibusbetr. vnw.bijvoeglijk
10quiavoegwoordbijwoordelijk
11quamquamvoegwoordbijwoordelijk
11quaebetr. vnw.bijvoeglijk
* Je herkent een bijzin aan een voegwoord of betrekkelijk voornaamwoord.
5
1 pulchra: bijvoeglijk pulchre: bijwoordelijk
2 iratus: predicatiefperfidus: bijvoeglijk
3 laeta: predicatief
4 taciti: predicatief
5 duram: bijvoeglijk
6 Primi: predicatiefinvitus: predicatief
7 virgo Vestalis: predicatief
8 ignota: bijvoeglijknocte: bijwoordelijk
9 summam: bijvoeglijk
6
r. 5 sibi: Rhea
r. 14 secum (= cum se): de herder (pastor)
r. 16 se: gemini (Romulus en Remus)
7
a Laocoön. Hij waarschuwde de Trojanen voor het houten paard.
b 2 eos
3 se
4 ei, se
8
1 Rhea Silvia baarde twee kinderen. Maar Amulius beval zijn slaven haar jongens (eius: van haar)
in de rivier te gooien.
2 Een wolf voedde de jongens, omdat hij hun geschreeuw (eorum: van hen) had gehoord.
3 Een herder droeg de jongens naar zijn (suam: zijn eigen) hut.
4 Romulus en Remus leefden in de kleine hut; hun leven (eorum: van hen) was niet ongelukkig.
5 Na vele jaren bevrijdden zij hun (suam: hun eigen) moeder en hun (suum: hun eigen) grootvader.
9
1 ik riep 9 wij hadden geroepen
2 zij roepen10 ik heb gekund
3 jij hebt geroepen11 jij riep
4 wij zijn12 ik had geroepen
5 jullie hadden geroepen13 roept (imp. 2e pers. mv)
6 hij riep14 hij kon
7 zij hebben geroepen15 wij riepen
8 roep (imp. 2e pers. ev)16 jij was
10
Het vragend voornaamwoord is bijvoeglijk gebruikt, wanneer het congrueert met een zelfstandig
naamwoord.
1Wie heb je gezien? (Z)
2 Wie hebben zij gehoorzaamd? (Z)
3 Van welk meisje hield Mars? (B)
4 In welke hut heeft de tweeling geleefd? (B)
5 Aan wie heeft de wolvin haar uiers aangeboden? (Z)
6 Wiens zoon heeft Amulius gedood? (Z)
7 Welke man is ’s nachts aan Rhea Silvia verschenen? (B)
8 Door welke dromen is Amulius bang gemaakt? (B)
9Welke kinderen heeft Rhea Silvia gebaard? (B)
10 Van welke god zijn Romulus en Remus de kinderen? (B)
11
1 bescherming, steun, voorspraak. protegere = beschermen
2 wanhopig. desperare = wanhopen
3 prijsvermindering, korting. reducere = terugvoeren, terugbrengen
4 eindpunt, eindstreep. finire = beëindigen
5 persoon die zich, vaak ten onrechte, erg laat gelden.
potens = tot iets in staat, machtig, krachtig.
Het element pot- zit ook in het werkwoord posse = kunnen.
successie-recht = belasting op erfenis. succedere = opvolgen
6 vriendschappelijk. amicus = vriend