Hoofdstuk 30, tekst A (DH): De jonge Cato
Categorie: Boek > Roma > Boek 2
Toen Sulla dictator was, was Cato veertien jaar oud. Sulla, die vriendschappelijk omging met de vader van Cato, ontbood Cato zelf en zijn broer dikwijls om met hen een gesprek te voeren. Op een dag nu ging Cato onder begeleiding van zijn paedagogus (terwijl zijn paedagogus hem begeleidde) het huis van Sulla binnen, toen hij in de voortuin veel lichamen van gewurgde mannen zag liggen.
5Toen Cato bemerkt had dat zoveel hoofden van beroemde burgers naar buiten gebracht werden en dat de omstanders bij het zien van zoveel bloed (toen er zoveel bloed gezien was, toen ze zoveel bloed zagen) heimelijk rouwden, vroeg hij zijn paedagogus, waarom niemand Sulla gedood had.
Toen (sprak) deze: ‘De mensen vrezen hem meer dan dat ze hem haten.’
Hierop zei Cato: ‘Geef mij een zwaard, opdat ik door hem te doden ons vaderland van de slavernij
10bevrijd.’
Bij het horen van deze woorden (nadat deze woorden gehoord waren), werd (is) de paedagogus door een zo grote angst gegrepen, dat hij er later altijd voor oppaste, dat Cato niets onbezonnen durfde te zeggen of te doen. Door dit te zeggen liet Cato zien dat hij tirannen meer haatte dan vreesde.
4De mensenjacht: het laten doden van politieke tegenstanders.
5De mensen durfden uit angst voor Sulla hun verdriet niet te tonen.
6Regel 13.
7Hij pleegde zelfmoord toen de republiek te gronde ging.