Hoofdstuk 29, tekst A: Taaloefeningen (versie 1)
A:
1. moge hij losmaken
2. mogen wij losmaken voor onszelf
3. moge jij losmaken
4. mogen jullie tonen
5. mogen wij plaatsen voor onszelf
6. mogen zij zetten (plaatsen)
7. moge hij zijn
8. mogen wij gaan
9. moge hij zenden
10. mogen hij kunnen voor zichzelf
11. mogen jullie zijn
12. mogen zij zijn
13. mogen zij gaan
14. moge hij plaatsen
15. moge hij tonen
16. mogen zij overwinnen
17. moge hij overwinnen
18. moge hij kunnen
19. mogen jullie losmaken voor jezelf
20. moge jij losmaken voor jezelf
B:
a. 3
b. 2
c. 3
d. 2