De catilinae coniuratione, hoofdstuk 47
Categorie: Boek > Ascensus > 4e Jaar
Aan Volturcius werden vragen gesteld over zijn reis, de brieven, tenslotte over de aard en het doel van zijn opzet. Eerst zocht hij allerlei uitvluchten en veinsde onwetendheid betreffende de samenzwering; toen men hem vervolgens vorderde te spreken, waarbij hem de officiƫle toezegging van straffeloosheid werd gegeven,onthulde hij het ganse verloop der gebeurtenissen en vertelde dat hij slechts weinige dagen ervoor door Gabinius en Caeparius als medelid van de samenzwering was ingelijfd en derhalve niets meer wist dan de gezanten; alleen had hij derhalve horen zeggen door Gabinius dat P. Autronius, Servius Sulla, L. Vargunteius en vele anderen nog, bij deze samenzwering betrokken waren.
Hetzelfde beweerden de Galliƫrs en overtuigend bewezen ze de schuld van Lentulus, die alles loochende, niet alleen door zijn brief, maar ook door de woorden die hij steeds in de mond placht te hebben:"Volgens de Sibyllijnse boeken wordt de heerschappij over Rome aan drie Cornelii voorspeld, dat waren Cinna en Sulla in het verleden, terwijl hij de derde is, wien het door het lot voorbeschikt is zich meester te maken van de stad; bovendien is dit het twintigste jaar sinds de brand van het Capitool, een jaar waarvan de waarzeggers op grond van allerlei wondertekenen herhaaldelijk hadden voorspeld dat het door het bloed van een burgeroorlog zou bezoedeld worden."
Zo werden de brieven voorgelezen, nadat ieder voorafgaandelijk zijn zegel als het zijne herkend had; de senaat besliste dat Lentulus zijn ambt moest neerleggen en evenals de anderen in vrij arrest diende gehouden te worden.
Lentulus werd derhalve toevertrouwd aan P. Lentulus Spinther, die toen aediel was, Cethegus aan Q. Cornificius,Statilius aant C. Caesar, Gabinius aan M. Crassus, Caeparius die kort tevoren op zijn vlucht was aangehouden en teruggebracht, aan de senator Cn. Terentius