Hoofdstuk 27, tekst A: Plinius en zijn moeder
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 2 nieuwe druk
Deze nacht werd de beving van de aarde zo krachtig, dat wij geloofden dat alles zich omdraaide. Mijn moeder viel mijn slaapkamer binnen, om mij te wekken. Wij gingen zitten op het terras van het huis, dat de zee van de huizen scheidde. Ik twijfel of ik het moed of onnadenkendheid moet noemen: Ik lees een boek van Livius, om een samenvatting te maken. Reeds is het eerste uur van de dag, en tot nu toe is de dag onzeker. De rondomliggende daken schokken zo, dat wij een instorting vrezen. Daarom besloten we om uit de stad weg te gaan. Nadat wij uit de weg waren gegaan, doorstaan wij veel wonderbaarlijke zaken: Karren, hoewel zij op vlak land staan, worden in tegengestelde kanten gedreven. Bovendien wordt de zee door de trilling van de aarde als het ware teruggedreven, zodat de kust vele dieren van de zee op het droge zand vasthoudt; aan de andere kant splijt een zwarte en afschrikwekkende wolk uiteen in grote vlammen. Mijn moeder smeekt me, spoort me aan, beveelt me: "Mijn zoon, vlucht, ren, sterf hier niet. Ik ben oud en zal goed sterven, als ik niet de reden voor jouw dood zal zijn!" Ik antwoord:"Moeder, wij vluchten tezamen" en, nadat ik haar hand pakte, dwing ik haar sneller te lopen. Moeder gehoorzaamt met moeite, En beschuldigt zich, dat zij mij ophoudt. Ook het volk volgt in een enorme stoet. Reeds valt de as, tot nu toe toch hier en daar. Ik kijk om en zie een dichte mist die ons volgde. "Wat moeten we doen", roept moeder. "Laten we van de weg afgaan", zeg ik, terwijl we nog zien, zodat we niet in de duisternis onder de voet worden gelopen door de menigte mensen.