Hoofdstuk 1, verdieping 1: De droom van Jakob.
En hij zag in zijn slaap een ladder op de aarde staan en de top daarvan, die de hemel aanraakte: ook (zag hij) engelen van God die langs deze/daarlangs opstegen en afdaalden en de Heer, die steunend op de ladder zei: ‘Ik ben de Heer de God van Abraham uw/jouw voorvader en de God van Isaac: de aarde, waarop/op welke jij slaapt, zal ik aan jou geven en aan jouw zaad/nakomelingen. En jouw zaad zal zijn als het stof van de aarde: jij zult je verspreiden naar het westen en het oosten [lett.: de ondergaande en de opkomende zon] en het noorden en het zuiden: en gezegend zullen worden in jou en in jouw zaad alle stammen van de aarde. En ik zal jouw hoeder/bewaker zijn waarheen ook maar je voortgegaan zult zijn en ik zal je terugvoeren naar deze aarde: en ik zal je niet verlaten, voordat/tenzij ik alles, wat ik heb gezegd, zal hebben vervuld.’