guido
Categorie: Auteur > Caesar
1) De Germaanse stam der Suebi: In de daaropvolgende winter van het jaar waarin Cnaeus Pompejus en Marcus Crassus consuls waren zijn de Germaanse Usipeten en eveneens de Tencteri met een groot aantal mensen de Rijn overgestoken niet ver van de zee waarin de Rijn uitmondt. De oorzaak van die overtocht was het feit dat ze door de Suebi verschillende jaren opgejaagd werden en gedrukt door de oorlog en verhinderd werden van de landbouw. Het volk van de Suebi is veruit het grootste en oorlogzuchtigste van alle Germanen. Men zegt dat ze honderd districten hebben waaruit ze jaarlijks telkens duizend gewapenden uitsturen om oorlog te voeren. De overigen, die thuis zijn gebleven, zorgen voor het levensonderhoud van zichzelf en de anderen. Deze zijn dan weer op hun beurt een jaar later onder de wapens, de anderen blijven dan thuis. Zo wordt noch de landbouw noch de theorie en praktijk van de oorlog onderbroken. Bij hen is er niets van privaat of gescheiden grondgebied, noch is het goorloofd langer dan een jaar te blijven op 1 plaats om het land te bebouwen. Ze leven niet zo zeer van graan maar grotendeels van melk en vlees en ze zijn veel op jacht. Deze levenswijze en de aard van het voedsel en de dagelijkse training en de vrijheid van leven ( aangezien zij van jongsaf helemaal niets tegen hun wil doen en aangezien zij door geen tucht of plicht in toom worden gehouden) voedt hun krachten en kweekt mannen met een ontzaglijke gestalte. En ze hebben deze gewoonten aangenomen dat ze op de allerkoudste plaatsen niets van kledij hebben behalve dierenhuiden en wegens de kleine omvang hiervan is een groot deel van het lichaam open en ze wassen zich in de rivier.
2) Voor de handelaars is er toegang om personen te hebben aan wie ze deze dingen die ze in de oorlog hebben buitgemaakt kunnen verkopen dan omdat ze zouden wensen dat niets naar hen wordt geïmporteerd. Ja, ze gebruiken zelfs geen geïmporteerde paarden waarop de Galliërs gesteld zijn en die ze zich aanschaffen voor een enorme prijs. Maar diegene bij hen geboren zijn, klein en lelijk, bewerken ze door dagelijkse training opdat ze de zwaartste taken zouden aankunnen. In ruiterijgevechten springen ze vaak van het paard en strijden te voet verder en ze hebben hun paarden eraan gewend op dezelfde plaats te blijven staan. Naar dezz begeven ze zich snel telkens als het nodig is. In hun erecode wordt niets schandelijker en verwekelijkter beschouwd dan het gebruiken van zadels. En zo durven zij eender welke gezadeldelde ruiterij, hoe talrijk ook, aanvallen.
3) Ze menen dat het een zeer grote eer is dat de akkers braak liggen op een zo breed mogelijke strook buiten hun gebied en ze menen hiermee dat door deze zaak te kennen gegeven wordt dat een groot aantal stammen hun geweld niet hebben kunnen weerstaan. En zo zegt men dat de velden aan 1 zijde vanaf de Suebi ongeveer 1100 passen onbewoond zijn langs de andere zijde echter sluiten de Ubiërs aan waarvan vroeger de stam groot en bloeiend was, voor zover er bij de Germanen sprake kon zijn van bloei. Deze zijn een beetje beschaafder dan de overigen van hetzelfde ras omdat ze aan Rijn wonen en veel handelaars geregeld naar hen komen en zelf zijn ze wegens het nabuurschap gewend geraakt aan de Gallische gewoonten. Hoewel de Suebi zich in vele oorlogen gemeten hebben met de Ubii en hoewel ze hen niet hebben kunnen verdrijven van hun grondgebied wegens de uitgestrektheid en de macht van deze stam toch hebben ze deze schatplichtig aan zich gemaakt en toch hebben ze deze kleiner (onbelangrijker) en zwakker gemaakt. 2. De inval van de Usipetes en de Tencteri.
4) In dezelfde toestand waren de Usipetes en de Tencteri , die hierboven werden vermeld. Ook deze hadden gedurende vele jaren het geweld van de Suebi tegengehouden Toch zijn deze tenslotte bij de Rijn beland, in de gebieden die de Menapiërs bewoonden, nadat ze van hun akkers verdreven waren en 3 jaar lang op verschillende plaatsen van Germanië rondzwierven. Deze hadden aan beide oevers van de rivier akkers, hoeven, dorpen, maar verschrikt door de aankomst van zo'n grote massa trokken ze weg uit die hoeven die ze aan de andere oever hadden en ze verhinderden de Germanen over te steken nadat ze aan deze kant van de Rijn op verschillende plaatsen versterking hadden gezet. Deze beproefden alles, maar aangezien ze zich niet konden meten met geweld wegens het gebrek aan schepen en aangezien ze niet heimelijk konden oversteken wegens de wachtposten van de Menapii deden ze alsof ze terugkeerden naar eigen haardsteden en landen. Nadat ze een weg van drie dagen hadden afgelegd keerden ze opnieuw terug en ze vielen de Menapiërs die niets vermoedden te lijf nadat ze heel deze reis in één nacht hadden afgelegd. De Menapiërs die langs hun verkenners op de hoogte waren gebracht over de aftocht van de Germanen waren zonder vrees terug over de Rijn in hun eigen hoeven gaan wonen. Na deze gedood te hebben en na het bezetten van de schepen staken ze de rivier over alvorens dat deel van de Menapiërs, dat aan deze kant van de Rijn was, op de hoogte gebracht was. En nadat ze alle gebouwen van hun hadden bezet voedden ze zich met de voorraad van hen gedurende het overige deel van de winter.
5) Caesar, over deze zaken ingelicht en de onstandvastigheid van de Galliërs vrezend omdat ze veranderlijk zijn in het nemen van beslissingen en omdat ze op vele veranderingen op uit zijn, meende dat neits aan hen mocht toevertrouwd worden. Het behoort immers tot de Gallische gewoonten dat ze reizigers dwingen halt te houden ook als het tegen hun zin is. En het is de gewoonte dat het volk in de stad rond de handelaars gaat staan en hen dwingt openbaar te zeggen uit welke gebieden ze komen en welke zaken ze daar te weten zijn gekomen. Door die zaken en geruchten ontroerd maken ze vaak plannen over de belangrijkste zaken, waarvan ze dadelijk berouw moeten hebben aangezien ze zich richten naar onzekere geruchten en de meesten verzinnen antwoorden naar hun wil.
6) Aangezin deze gewoonte hem gewoon was, opdat hij niet voor een ergere oorlog zou staan, vertrok hij vroeger dan hij gewoon was naar het leger. Toen hij daar aankwam zag hij dat die dingen waarvan hij vermoed had ze zouden gebeuren gebeurd waren . Hij zag dat er legaten en gezantschappen door enkele stammen van de Galliérs uitgenodigd waren om zich te verwijderen van de Rijn en met de woorden dat alles door hen in orde zal gebracht worden wat ze eisten. Door deze hoop aangezet, verspreidden de Germanen zich steeds verder en verder en ze waren geraakt tot het grondgebied van de Eburonen en de Condrusiërs, die horigen zijn van de Treveren. Nadat alle stamhoofden van heel Gallië ontboodden waren meende Caesar dat deze die dingen die hij te weten was gekomen door hem verzwegen moesten worden en hij besliste oorlog met de Germanen te voeren nadat de gemoederen van hen gekalmeerd en gesterkt waren en nadat de ruiterij gevorderd was.
37) De moedige Romeintjes Toen uit die schepen ongeveerd 300 man aan wal gekomen waren en naar het kamp trokken, werden zij omsingeld door de Morinen, die Caesar bij zijn vertrek naar Brittannia onderworpen had achtergelaten. Zij waren aangetrokken door de hoop op buit, eerst met niet zo'n groot aantal van de hunnen en ze bevalen de wapens neer te leggen als ze niet gedood wilden worden. Toen zij zich verdedigden door een kring te maken, kwamen er bij het geroep van de mannen snel nog 6000 bij. Toen die aanval gemeld was, stuurde Caesar heel de ruiterij uit het kamp de zijnen te hulp. Ondertussen boden onze soldaten weerstand aan de aanval en gedurende meer dan vier uur vichten ze zeer dapper. En terwijl ze zelf weinige gewonden hadden doodden ze verscheidene van hen. Maar nadat onze ruiterij in zicht kwam, wierpen de vijanden de wapens weg en sloegen op de vlucht. Een groot aantal van hen werd gedood.
38) Niet iedereen heeft geluk De volgende dag zond Caesar zijn officier T. Labienum met de legers die hij uit Brittannia had teruggeleid, naar de Morinen die in opstand waren. Toen zij wegens de droogte van de moerassen niet wisten waarheen ze zicht moesten terugtrekken, in het toevluchtsoord dat ze het jaar voordien hadden gebruikt, kwamen ze bijna allemaal in de macht van Labienum. Maar de bevelhebbers Q. Titurius en L. Cotta, die legioenen naar het grondgebied van de Menapiërs hadden geleid, trokken zich terug naar Caesar nadat al hun akkers verwoest waren, nadat al het graan afgesneden was en de gebouwen in brand gestoken waren, omdat de Menapiërs zich allemaal in de zeer dichte bossen hadden verborgen. Caesar plaatste de winterkampen van al zijn legioenen bij de Belgen. Daarheen stuurden slechts twee stammen uit Brittannia gijzelaars, de rest verwaarloosde dit. Nadat deze zaken geregeld waren, werd op grond van Caesars brieven een feest van twintig dagen afgekondigd door de senaat.