Hoofdstuk 11, tekst A (versie 1)
Categorie: Boek > Fortuna > Boek 1
De vijanden naderen de stad. Het Romeinse consult riep de soldaten bijeen. 1 van hen was Horatius Coces. Een jonge man met een groot lichaam, en ervaren in de oorlog. De Consul zei als volgt: "Romeinse soldaten, wij zijn in groot gevaar. Jullie, jonge mannen zijn onze enige hoop. Jullie zijn altijd onoverwinnelijk, en jullie kunnen nu ook de Etrusken overwinnen. Maar de vijanden zijn overal rondom de stad, en kunnen meteen een aanval doen. Er is hoop op redding, als jullie de vijanden niet vrezen. Het lot van de Romeinse stad is volledig in jullie handen. De stad is goed beschermt. De muren beschermen de ene kant, de rivier de Tiber aan de andere kant. Alleen de brug geeft toegang. Daarom moeten jullie de brug bewaken." Horatius en de andere soldaten waren op de wachtpost bij de brug. Dag en nacht stonden ze, toen plotselling Horatius vijanden op de Janiculum zag staan. De Janiculum was nu van de vijanden. Kijk! De Etrusken renden naar de brug. Zij riepen: "Rome, je bent er geweest, Romeinen, jullie zijn er geweest." Toen gooiden de mannen rondom Horatius hun wapens weg, en begonnen te vluchten naar de stad.