Hoofdstuk 9, tekst B
Horatius pakte de mannen echter een voor een vast, hield ze tegen en riep uit: "Bij de goden en mensen smeek ik jullie te blijven staan. Als wij vluchten en de brug intact achterlaten, zal Rome van de vijanden zijn! Want zij begeren naar een hevig gevecht en onsterfelijke roem. Jullie moeten mij helpen en de stad beschermen! Het is noodzakelijk de brug af te breken en in brand te steken! Ondertussen houd ik de vijanden tegen." Daarna bleef hij voor de brug staan, en schold de Etrusken uit. "Jullie, slaven van tirannieke koningen, onwetend van de vrijheid vallen jullie onze vrijheid aan." De boze vijanden rennen naar Horatius, tegelijkertijd hield het gekraak van de instortende brug en het geschreeuw van de juichende Romeinen hun aanval tegen. De vijanden bleven verschrikt en vol angst staan. Toen smeekte Horatius: "Vader Tiber, neem deze wapens en deze soldaat aan als teken van moed!" Daarna sprong hij gewapend in de rivier naar beneden en zwom ongedeerd naar de stad. Omdat de Etrusken Rome niet konden veroveren, begonnen ze de stad te belegeren. Horatius behaalde grote roem, en de burgers plaatsten een standbeeld van hem op de plaats van de volksvergadering.